ECLI:NL:RBGEL:2018:4164

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4870
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving op basis van algemene zorgplicht in het Activiteitenbesluit milieubeheer met betrekking tot duurzame warmtevoorziening

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van de gemeente Tiel, een handhavingsverzoek ingediend tegen de duurzame warmtevoorziening Passewaaij, die eigendom is van derde-partij Eteck Warmte Passewaaij B.V. Eiser stelt dat de warmtevoorziening, bestaande uit twee stookketels en transportpompen, niet goed functioneert en dat de emissies hoger zijn dan toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders van Tiel heeft het verzoek om handhaving afgewezen, omdat er volgens hen geen overtreding van de regels is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank Gelderland heeft op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de duurzame warmtevoorziening op zichzelf een inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer. De rechtbank stelt vast dat er geen specifieke emissiegrenswaarden voor de warmtevoorziening gelden en dat handhaving alleen kan plaatsvinden op basis van de algemene zorgplicht uit artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake is van een overtreding van deze zorgplicht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat de afwijzing van het handhavingsverzoek door verweerder terecht was.

De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager van handhaving ligt om bewijs te leveren van een overtreding. Een enkel verzoek om handhaving is niet voldoende om verweerder te verplichten tot onderzoek. De rechtbank wijst erop dat de afstand tussen de verschillende warmtevoorzieningen te groot is om deze als één inrichting aan te merken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4870

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tielte Tiel, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Eteck Warmte Passewaaij B.V., te Waddinxveen.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen.
Bij besluit van 8 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Bergsma, drs. O. Braspenning, L.G.W. Bruis, en ing. P. de Fijter. Namens derde-partij zijn verschenen [naam 1] , directeur, en [naam 2] .

Overwegingen

1. Eiser heeft verweerder op 20 november 2016 verzocht handhavend op te treden tegen de duurzame warmtevoorziening Passewaaij buurt 7 (hierna: warmtevoorziening), die eigendom is van derde-partij.
2. De warmtevoorziening bestaat uit twee stookketels. Daarnaast zijn er 3 transportpompen met een capaciteit van elk 1 kW aanwezig en een bronpomp met een capaciteit van 1,5 kW.
3. Eiser heeft aangevoerd dat alle aanwezige duurzame warmtevoorzieningen in de wijk Passewaaij samen een inrichting vormen. Hij wijst erop dat de installaties allemaal eigendom zijn van derde-partij en dat ze in elkaars nabijheid zijn gelegen.
Verder wijst eiser erop dat de beide stookketels een capaciteit hebben van 115 kW. Dit blijkt uit het rapport ‘Audit Eco-maat Passewaaij’ van Innoforte van 30 december 2014, waarin wordt gesproken van cv-ketels met een capaciteit van 115 kW.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de warmtevoorziening op zichzelf een inrichting is. Er is geen sprake van technische of functionele bindingen met de andere duurzame warmtevoorzieningen en ook zijn ze niet in elkaars directe nabijheid gelegen.
Verweerder gaat ervan uit dat er twee stookketels van elk 40 kW aanwezig zijn. Toezichthouder De Fijter heeft ter zitting verklaard dat hij dit ter plaatse heeft geconstateerd.
5. De rechtbank is van oordeel dat de duurzame warmtevoorziening een inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer (Wm). Er is sprake van een door de mens bedrijfsmatig ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht, Verder is de inrichting aangewezen op grond van artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer. Omdat het gezamenlijk vermogen van de aanwezige elektromotoren groter is dan 1,5 kW valt de duurzame warmtevoorziening onder bijlage 1, onderdeel C, categorie 1.1 onder a, van het Besluit omgevingsrecht.
De rechtbank is, anders dan eiser betoogt, van oordeel dat de warmtevoorziening op zichzelf een inrichting is. De overige in de wijk aanwezige warmtevoorzieningen zijn weliswaar ook eigendom van derde-partij, maar ze staan niet met elkaar in verbinding. Er is dus geen sprake van technische of functionele bindingen. Ook is er sprake van een onderlinge afstand van minimaal circa 150 meter. Daarom zijn niet alle in de wijk aanwezige warmtevoorzieningen als één inrichting in de zin van het vierde lid van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer aan te merken. De rechtbank zal de warmtevoorziening dan ook op zichzelf als een inrichting beoordelen.
De rechtbank stelt voorts vast dat in de warmtevoorziening twee stookketels van elk 40 kW aanwezig zijn. Het rapport van 30 december 2014 acht de rechtbank onvoldoende om de verklaring van toezichthouder De Fijter in twijfel te trekken.
6. Eiser heeft aangevoerd dat de warmtevoorziening niet goed werkt. De emissies van de stookinstallaties zijn hoger dan vooraf voorzien. Hoewel er geen emissiegrenswaarden van toepassing zijn, moet verweerder er wel op toe zien dat er sprake is van een optimale verbranding zodat de emissie zoveel mogelijk beperkt wordt. Eiser wijst op de zorgplicht in het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit).
Verweerder heeft de GGD onderzoek laten doen naar mogelijke gezondheidsrisico’s naar aanleiding van een meting door de Omgevingsdienst regio Arnhem. De GGD heeft op 19 mei 2017 een risicobeoordeling gemaakt. Eiser heeft twee reacties van [naam 3] van 11 september 2017 en 5 januari 2018 op de risicobeoordeling in het geding gebracht.
7. Verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen omdat er geen sprake is van een overtreding. De warmtevoorziening is vergunningvrij. Het Activiteitenbesluit is wel van toepassing, maar er is geen sprake van overtreding van de regels die hierin (in het bijzonder in hoofdstuk 3) zijn opgenomen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Daarbij neemt de rechtbank in acht dat eiser ter zitting desgevraagd expliciet heeft gezegd dat zijn verzoek niet ziet op bepalingen uit het Bouwbesluit. Van belang is dus om te bepalen welke wettelijke milieuvoorschriften gelden voor de inrichting.
9. De rechtbank stelt vast dat het Activiteitenbesluit niet voorziet in emissiegrenswaarden voor de (stookinstallatie van de) warmtevoorziening. Ook gelden voor de warmtevoorziening geen andere specifieke wettelijke voorschriften van het Activiteitenbesluit. Dat betekent dat verweerder slechts kan handhaven op grond van de algemene zorgplicht, zoals vervat in artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit.
10. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt, dat bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen vanwege overtreding van de in artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen zorgplicht alleen kunnen worden genomen wanneer het handelen of nalaten van de drijver van de inrichting onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht (vergelijk ABRvS 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1896). Omdat onmiskenbaar moet zijn dat in strijd met de zorgplicht is gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat bij een verzoek tot handhaving van een inrichting waarvoor in het Activiteitenbesluit geen nadere wettelijke eisen zijn gesteld, zodat handhaving alleen op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit kan, het op de weg van de aanvrager ligt een begin van bewijs te leveren dat dit artikel wordt overtreden. Een enkel verzoek om handhaving ten aanzien van een dergelijke inrichting brengt niet mee dat verweerder is gehouden direct onderzoek te gaan doen naar de vraag of artikel 2.1, eerste lid, wordt overtreden. Dat zou, gelet op de hoge drempel voordat artikel 2.1, eerste lid, wordt overtreden, een te grote onderzoekslast op verweerder leggen.
Eiser heeft aangevoerd dat de warmtevoorziening niet goed werkt en dat dit leidt tot een hogere emissie van de stookinstallatie dan vooraf voorzien is. Hiermee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende begin van bewijs aangeleverd dat derde-partij onmiskenbaar in strijd handelt met de zorgplicht. Ook de reacties van Smit op het GGD-rapport geven dat begin van bewijs niet. Dat betekent dat verweerder zonder nader onderzoek het verzoek tot handhaving heeft mogen afwijzen.
Gevolg van het voorgaande is dat het GGD-rapport door verweerder onverplicht is aangevraagd. Daarmee kan hetgeen over dit rapport verder door eiser is aangevoerd, niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
11. Hetgeen verder door eiser is aangevoerd kan er niet toe leiden dat er sprake is van een overtreding, waartegen verweerder handhavend kan optreden.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van L.H. Reinders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.