ECLI:NL:RBGEL:2018:4114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
6912432 HA VERZ 18-60
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na WhatsApp-bericht en opvolgend werkgeverschap bij berekening transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker 1] en UTS Verkroost Nijmegen B.V. [verzoeker 1] was in dienst bij UTS en had een verzoek ingediend na zijn ontslag op staande voet, dat hij als onterecht beschouwde. De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoeker 1] op 11 mei 2018, waarin hij onder andere verzocht om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. UTS had [verzoeker 1] op 20 april 2018 ontslagen na een WhatsApp-bericht dat als opruiend werd beschouwd. De kantonrechter oordeelde dat het WhatsApp-bericht geen dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. UTS had niet de juiste procedure gevolgd en was daarom verplicht om [verzoeker 1] een vergoeding te betalen die gelijk is aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had moeten voortduren. Daarnaast werd vastgesteld dat [verzoeker 1] recht had op een transitievergoeding, omdat hij meer dan 24 maanden in dienst was geweest. De kantonrechter kende ook een billijke vergoeding toe van € 3.000,00, omdat UTS ernstig verwijtbaar had gehandeld door het ontslag op staande voet te geven. UTS werd veroordeeld in de proceskosten en het verzoek van UTS in het tegenverzoek werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 6912432 \ HA VERZ 18-60 \ 683 \ 28195
uitspraak van 31 augustus 2018
beschikking
in de zaak van
[verzoeker 1]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verwerende partij in het zelfstandig tegenverzoek
gemachtigde mr. M.H. Elshof
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UTS Verkroost Nijmegen B.V.
gevestigd te Nijmegen
verwerende partij
verzoekende partij in het zelfstandig tegenverzoek
gemachtigde mr. M.L.W. Weerts
Partijen worden hierna [verzoeker 1] en UTS genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 11 mei 2018 met producties;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met producties;
- producties 13 tot en met 15 van de zijde van [verzoeker 1] ;
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2018, gehouden te Arnhem, mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van UTS.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker 1] , geboren op 1 mei 1985, treedt op 2 januari 2007 in dienst bij UTS, laatstelijk in de functie van Projectcoördinator tegen een salaris van € 3.064,82 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing.
2.2.
[verzoeker 1] stuurt op 5 maart 2018 een e-mail aan UTS inhoudende het verzoek om ouderschapsverlof voor 4 uur per week op de woensdagmiddag ingaande per 12 mei 2018. UTS reageert bij e-mail van 13 maart 2018 dat haar nadrukkelijke voorkeur uitgaat naar 8 uur per week, dit zou een combinatie kunnen worden van 4 uur ouderschapsverlof plus 4 uur tijd voor tijd (hierna: TVT uren).
2.3.
[verzoeker 1] stuurt UTC op 11 april 2018 een e-mail met de volgende inhoud.
Hierbij even in het kort een klein verslagje zodat het toch zwart wit op papier staat. Ook zijn er een aantal mailtjes heen en weer gegaan.
Ik heb ouderschapsverlof aangevraagd van 4 uur in de week op woensdag middag. Volgens jullie was Woensdag oke alleen een hele dag.
Jij stelde voor om mijn tijd voor tijd uren ervoor te gaan gebruiken dus 4 uur tijd voor tijd en 4 uur ouderschapsverlof zodat ik aan 1 hele dag kwam.
Echter heb ik aangegeven dat ik best in staat ben om 80 uur van mijn tijd voor tijd in te leveren in het belang van het bedrijf zodat we op hele dagen uit komen alleen is 80 uur mijn max. en niet alle uren.
Voor die 80 uur dat zijn dus 20 weken a 4uur, dan blijven er nog 32 weken over waarvan 5 weken vakantie dus echter blijven er 27 weken over en daar kunnen jullie mij gewoon s ‘morgens inplannen mits ik om 13:00 uur terug/thuis ben. Zodat ik de kids kan ophalen. Ook heb ik aangegeven dat een hele dag(financieel) niet uit kwam en ook niet 2 in een maand ivm BSO.
Ook heb ik voorgesteld om de woensdagen met eigen auto te rijden en dan als compensatie 1 keer in de maand te tanken op kosten van de zaak.
Dit kwam omdat Fedde een berekening had gemaakt in ons gesprek en hij kwam op 56 euro per dag voor de auto uit.
Maar alles wat ik voorstelde daar waren jullie niet mee eens echter betreur ik dit zeer.
Ik hoop dat je er vandaag nog antwoord op zult geven.
Ik heb al contact met de bond maar ik dacht ik geef je nog een dag.
2.4.
Op woensdag 18 april 2018 in de ochtend vindt een gesprek tussen [manager UTS] (General Manager bij UTS), [directeur UTS] (Algemeen Directeur bij UTS) en [verzoeker 1] plaats. Tijdens dit gesprek overhandigt UTS aan [verzoeker 1] een schriftelijk voorstel omtrent de afspraken inzake zijn ouderschapsverlof. Het voorstel houdt in dat [verzoeker 1] per 1 mei 2018 gebruik zal gaan maken van ouderschapsverlof op woensdagmiddag in combinatie met de opname van opgebouwde TVT uren op woensdagochtend. UTS is bereid om hiervoor de opgebouwde TVT uren (170 uur) vanaf 1 januari 2017 in te zetten, ondanks dat deze uren binnen een termijn van 12 weken moeten worden opgenomen. [verzoeker 1] heeft tot uiterlijk vrijdag 20 april 2018 de tijd om het aanbod te aanvaarden.
Tussen partijen vindt op 18 april 2018 vervolgens per e-mail een discussie plaats. [verzoeker 1] wil twee dagen verlof om het één en ander te regelen en uit te zoeken omtrent het voorstel van UTS en hij wil, als het verlof op donderdag en vrijdag (19 en 20 april 2018) niet mogelijk is, ook verlenging van de termijn om het aanbod van UTS te kunnen aanvaarden.
2.5.
UTS reageert per e-mail (18 april 2018 om 12:39 uur) als volgt.
Er ligt een concreet voorstel klaar je dat je kan tekenen. We hebben elkaar nu 3 gesproken hierover en alles is wel gezegd lijkt mij.
Ons streven is om er gezamenlijk uit te komen, water bij de wijn doen, een compromis sluiten heet dat. Jij blij, wij blij.
Wij zijn notabene bereid om jouw 140 TVT uren welke “over datum” zijn alsnog hierin mee te nemen zodat het jou onderaan de streep netto geen geld kost.
Ik vraag mij af wat je nu in hemelsnaam nog moet regelen? Het voorstel ligt klaar voor je!
[directeur UTS] en ik hebben jou duidelijk aangegeven dat wij niet uit zijn op een zakelijk conflict. Als jij nu 3 dagen de tijd nodig zou hebben om zaken geregeld te krijgen dan concludeer ik dat jij een dergelijk conflict aan het voorbereiden bent. Dit is dan écht jouw keuze en de consequentie hiervan hebben wij jou vanochtend ook medegedeeld.
2.6.
UTS stuurt dezelfde dag (18 april 2018 om 13:07 uur) een aanvullende e-mail met de volgende inhoud.
Wij proberen al een lange tijd met jou een win-win oplossing te creëren.
Alle scenario’s en mogelijke gevolgen zijn besproken.
Er is geen andere oplossing dan akkoord te gaan met het compromis voorstel waarin zowel jij als werknemer en wij als werkgever samen verder kunnen.
En nogmaals, aan halve vrije dag ouderschapsverlof, midden in de week op woensdag, is binnen onze branche en met jouw positie in de uitvoering onmogelijk om te plannen.
Vandaar ons compromis voorstel om van jouw opgebouwde tvt uren de ochtend ook vrij te nemen.
Netto kost jou dat geen geld en wij als werkgever ondervinden minder last van jouw wens voor ouderschapsverlof. In deze oplossing “komen wij er samen uit” en dat is nu juist wat de cao ook aangeeft. Je moet er samen uitkomen.
Het compromis voorstel heb je van ons schriftelijk ontvangen.
En mondeling hebben wij jou aangegeven dat wij uiterlijk vrijdag 20 maart de getekende oplossing van jou retour zouden willen ontvangen.
2.7.
Op 20 april 2018 om 12:57 uur stuurt [verzoeker 1] een WhatsApp-bericht in een groepsapp met als deelnemers de collega’s van UTS en als groepsnaam ‘Hahhaha’. Dit WhatsApp-bericht luidt als volgt.
Beste heren,
Heel even een mededeling, zoals jullie weten ben ik allang bezig om ouderschapsverlof aan te vragen. Om dat wij er nu niet gezamenlijk uit kunnen komen heb ik een jurist ingeschakeld deze heeft contact opgenomen. Omdat ik nu contact heb genomen met de jurist wat niet mocht natuurlijk vanuit onze werkgever. Dan Wordt er nu gezegd dat ik een oprotpremie krijg dus er wordt een soort contract opgesteld. En er wordt nu voor gezorgd dat ik weg kan gaan bij verkroost. Alleen vanwege ouderschapsverlof. Sommige mensen vroegen zich af wat er met [verzoeker 1] aan de hand was tenminste dit hoorde ik van [manager UTS] . Dus nou weten jullie wat er aan de hand is. Maar ondanks dit allemaal doe ik mijn werk nog voor honderd procent.
2.8.
UTS tracht op 20 april 2018, na bovengenoemd WhatsApp-bericht, telefonisch contact met [verzoeker 1] op te nemen. Zij krijgt geen gehoor en wordt doorverbonden met de voicemail. UTS spreekt de voicemail in met het verzoek om contact. [verzoeker 1] belt niet terug.
2.9.
Op 20 april 2018 om 13:58 uur stuurt UTS een sms bericht aan [verzoeker 1] met de volgende inhoud.
Jouw opruiende bericht heeft voor jou verstrekkende gevolgen. Ik hoop dat je dit realiseert. Daarom tracht ik je te bellen voor overleg maar jij kiest schijnbaar niet hiervoor. Er ligt een ontslagbrief klaar op staande voet. Gr [directeur UTS]
2.10.
UTS stuurt de gemachtigde van [verzoeker 1] op 20 april 2018 om 14:21 uur een e-mail. Deze e-mail luidt als volgt.
Helaas moet ik u berichten dat wij [verzoeker 1] , uw cliënt, zojuist ontslag op staande voet hebben gegeven.
Hij heeft naar alle medewerkers van UTS Verkroost een opruiend app bericht gestuurd waarin hij zijn werkgever in een kwaad daglicht stelt.
Dit is onacceptabel.
2.11.
UTS stuurt op 20 april 2018 om een - voor de kantonrechter - onbekend tijdstip aan [verzoeker 1] een sms bericht met de volgende inhoud.
Jij geeft aan niet in gesprek te willen en je vertrekt naar huis. Realiseer je dat ontslag op staande voet je uitkering op het spel zet. Jij kiest klaarblijkelijk voor deze weg. Ik wil dat je al mijn spullen komt inleveren. Hoe laat kan ik die verwachten? Brief op staande voet wordt aangetekend verzonden. Jouw jurist is op de hoogte gebracht. [directeur UTS] .
2.12.
Op 20 april 2018 om 16:37 uur stuurt UTS een e-mail aan de gemachtigde van [verzoeker 1] . Deze e-mail luidt als volgt.
Vandaag hebben wij een prettig telefonisch onderhoud gehad over de kwestie van de heer [verzoeker 1] . Ik heb u uiteengezet waarom het voor ons bedrijf logistiek niet mogelijk is akkoord te gaan met een halve dag ouderschapsverlof. De heer [verzoeker 1] bleek helaas niet open te staan voor onze opties om een hele dag op te nemen. Vanmiddag is er echter iets voorgevallen waardoor wij hebben gemeend de heer [verzoeker 1] op staande voet te moeten ontslaan. Dit hebben door middel van SMS, omdat hij niet aan de telefoon wil komen of ons wil spreken, duidelijk gemaakt. Wij hebben namelijk een bedrijfsapp en daarin heeft de heer [verzoeker 1] gemeend zijn ongenoegen over het niet kunnen verkrijgen van het ouderschapsverlof op de door hem gewenste wijze te moeten uiten.
Het gevolg is dat wij nu de indruk hebben dat het gehele personeel, dat uiteraard niet van de ins en outs op de hoogte is en wij zijn ook niet voornemens het personeel hierover in te lichten nu het een privédossier van de heer [verzoeker 1] betreft, voorgeschoteld krijgt dat wij een slechte werkgever zijn. Dit is beslist niet juist. Niet voor niets wordt ik qua cijfer hoog ingeschat door mijn werknemers als het gaat om goed werkgeverschap. En ik ben 2017 uitgeroepen tot ondernemer van het jaar voor Nijmegen. In tegenstelling tot de gewoonte weigert een deel van het personeel nu te werken voor twee spoedklussen, één voor vanavond en één voor morgen. De gevolgen en de schade door de app van Dhr [verzoeker 1] zijn dan ook direct merkbaar voor ons bedrijf. De heer [verzoeker 1] is, zoals u zult begrijpen, niet langer te handhaven bij ons bedrijf.
Enkel vanwege het feit dat de heer [verzoeker 1] zich in het verleden heeft ingezet voor ons bedrijf zijn wij bereid ter voorkoming van een procedure en om de heer [verzoeker 1] in staat te stellen in aanmerking te komen voor een WW-uitkering een vaststellingsovereenkomst voor te leggen. Uiteraard kan er geen sprake van zijn dat de normale transitievergoeding wordt betaald. Wij houden de heer [verzoeker 1] ook aansprakelijk indien wij door zijn toedoen de twee verhuizingen van vanavond en morgen niet kunnen uitvoeren. En wij houden hem aansprakelijk voor verdere gevolgen van zijn gedrag.
Wij hebben vanmiddag met meerdere getuigen getracht om met Dhr [verzoeker 1] in contact te komen. Hij weigert in alle toonaarden. Hij is eerder van zijn klus teruggekeerd en heeft bij het weglopen aangegeven dat hij psychisch niet in staat is om te werken.
Vandaag nog zal een van de medewerkers alle eigendommen van de werkgever bij Dhr [verzoeker 1] thuis ophalen. Hij reageert namelijk niet op het verzoek om deze eigendommen van werkgever te komen brengen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker 1] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. UTS te veroordelen tot betaling aan [verzoeker 1] van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, ter grootte van € 9.194,46 bruto;
II. UTS te veroordelen tot betaling aan [verzoeker 1] van de transitievergoeding ter grootte van € 16.825,86 bruto;
III. UTS te veroordelen tot betaling aan [verzoeker 1] van een billijke vergoeding van € 15.000,00 althans een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
IV. UTS te veroordelen tot betaling aan [verzoeker 1] van een correcte eindafrekening, waaronder maar niet beperkt tot vakantiegeld, vakantie-uren, tijd-voor-tijd uren, het geld op de spaarrekening ten behoeve van de kinderen;
V. UTS te veroordelen over te gaan tot het opstellen van een getuigschrift;
VI. UTS te veroordelen tot betaling aan [verzoeker 1] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de voornoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. UTS te veroordelen inde kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[verzoeker 1] legt - kort samengevat - aan zijn verzoeken ten grondslag dat UTS hem ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. [verzoeker 1] stelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, omdat er geen sprake is (geweest) van een dringende reden. Door over te gaan tot het verlenen van ontslag op staande voet, is door UTS bovendien direct gegrepen naar de zwaarste arbeidsrechtelijke maatregel. UTS heeft nagelaten te betogen waarom een schriftelijke waarschuwing of een andere wijze van beëindiging van het dienstverband niet van haar kon worden gevergd. [verzoeker 1] is van mening dat UTS heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 Burgerlijk Wetboek (BW). [verzoeker 1] verzoekt, naast de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding, op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW aan hem ten laste van UTS een billijke vergoeding toe te kennen.
3.3.
UTS voert gemotiveerd verweer. UTS voert - kort gezegd - aan dat [verzoeker 1] willens en wetens de hem bekend zijnde regels van UTS heeft overtreden en daarmee expliciet het gezag van de werkgever heeft ondermijnd en zijn collega’s daarin heeft betrokken. Op dit verweer wordt hierna, voor zover relevant voor de beoordeling, nader ingegaan.
3.4.
UTS verzoekt in haar tegenverzoek, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [verzoeker 1] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter grootte van € 9.194,46 bruto, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [verzoeker 1] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening.
3.5.
UTS maakt aanspraak op de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW.

4.De beoordeling

Verzoeken [verzoeker 1]
4.1.
Vooropgesteld wordt dat het verzoek tijdig is ingediend, nu het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door UTS is beëindigd (artikel 7:686a lid 4 sub a BW juncto artikel 7:681 lid 1 sub a BW).
4.2.
Nu [verzoeker 1] geen vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door UTS verzoekt, staat vast dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 20 april 2018 is geëindigd.
Dringende reden?
4.3.
Kern van het geschil betreft de vraag of UTS de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. In artikel 7:671 lid 1 sub c BW is bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij de opzegging geschiedt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. Artikel 7:677 lid 1 BW bepaalt dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de beschouwing te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat UTS [verzoeker 1] bij sms bericht van 20 april 2018 om 13:58 uur (rechtsoverweging 2.9.) op staande voet heeft ontslagen. Uit dit sms bericht alsmede de - op 20 april 2018 - aan de gemachtigde van [verzoeker 1] verstuurde e-mails (rechtsoverwegingen 2.10. en 2.12.) blijkt dat UTS het WhatsApp-bericht (rechtsoverweging 2.7.) als dringende reden aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. UTS kwalificeert het WhatsApp-bericht als een opruiend bericht, waarin [verzoeker 1] UTS in een kwaad daglicht stelt. Vervolgens heeft [verzoeker 1] ieder contact met UTS vermeden, aldus UTS.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het enkele WhatsApp-bericht, ook in de gegeven omstandigheden, geen dringende reden voor ontslag oplevert. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt. Het WhatsApp-bericht is niet zodanig opruiend dat van UTS niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De door UTS in haar verweer aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. Ook in samenhang bezien met het beleid van UTS ten aanzien van het respect en de communicatiewijze ‘met elkaar en niet over elkaar’ alsook de bijzondere positie van [verzoeker 1] , een centrale en invloedrijke collega binnen de groep werknemers, is het versturen van het WhatsApp-bericht van [verzoeker 1] geen zodanige daad dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De perikelen tussen partijen omtrent het ouderschapsverlof (rechtsoverwegingen 2.2. tot en met 2.6.) alsmede de door UTS aangevoerde halsstarrige houding van de zijde van [verzoeker 1] heeft UTS niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd en behoeft naar het oordeel van de kantonrechter daarom geen beoordeling. Bovendien blijkt uit de inhoud van het WhatsApp-bericht niet dat [verzoeker 1] doelbewust UTS in een kwaad daglicht heeft willen stellen. De kantonrechter is van oordeel dat van UTS in de gegeven omstandigheden had mogen worden verwacht dat zij voor een minder vergaande maatregel had gekozen dan het ontslag op staande voet.
4.6.
Nu geen sprake is van een dringende reden, was UTS niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker 1] op 20 april 2018 onverwijld op te zeggen. UTS heeft daarom ten onrechte de arbeidsovereenkomst tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt opgezegd, waardoor zij op grond van artikel 7:672 lid 10 BW aan [verzoeker 1] een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. De door UTS in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt drie maanden. De door [verzoeker 1] verzochte vergoeding van € 9.194,46 bruto (drie maandsalarissen ad € 3.064,82 bruto per maand) is toewijsbaar.
Transitievergoeding?
4.7.
Uit artikel 7:673 lid 1 sub a BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd, indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Aan deze vereisten is voldaan. De kantonrechter begrijpt uit het verweer van UTS, dat [verzoeker 1] door het ontslag op staande voet geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding, dat UTS zich beroept op artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Dit verweer slaagt niet, omdat gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.5. is overwogen, geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker 1] . UTS is dan ook de transitievergoeding aan [verzoeker 1] verschuldigd.
Hoogte transitievergoeding
4.8.
Voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding dient de duur van de arbeidsovereenkomst te worden vastgesteld. Daarbij worden arbeidsovereenkomsten samengeteld indien sprake is van opvolgend werkgeverschap (artikel 7:673 lid 4 sub b BW). Tussen partijen staat ter discussie of sprake is van opvolgend werkgeverschap en of derhalve bij de berekening van de transitievergoeding als begindatum 4 oktober 2004 of 4 januari 2007 moet worden gehanteerd. Vaststaat dat [verzoeker 1] vanaf 4 oktober 2004 tot 4 januari 2007 via een uitzendovereenkomst (ook) bij UTS heeft gewerkt en per 4 januari 2007 bij UTS in dienst is getreden. Werkgeverswisselingen die hebben plaatsgevonden voor 1 juli 2015 moeten in het kader van de transitievergoeding worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van het arrest Van Tuinen/Wolters (verwezen wordt naar de uitspraak van de Hoge Raad (HR) van 17 november 2017 r.o. 3.8.4, ECLI:NL:HR:2017:2905). De maatstaf van het arrest Van Tuinen/Wolters houdt in dat aan de eis dat de nieuwe werkgever redelijkerwijs geacht moet worden ten aanzien van de verrichte arbeid de opvolger van de vorige werkgever te zijn, in de regel is voldaan indien enerzijds de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, en anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever (HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9603 r.o. 3.4). Gelet op het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat [verzoeker 1] in de periode als uitzendkracht dezelfde werkzaamheden heeft verricht bij UTS als na zijn indiensttreding aldaar, zodat naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden. Daarnaast moet aan UTS worden toegerekend dat zij, gelet op de inleenovereenkomst met de uitzendwerkgever van [verzoeker 1] , inzicht in de hoedanigheid en de geschiktheid van [verzoeker 1] heeft verkregen. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van opvolgend werkgeverschap. Aan [verzoeker 1] komt dan ook een transitievergoeding toe, berekend over de periode vanaf zijn indiensttreding bij zijn uitzendwerkgever (4 oktober 2004). [verzoeker 1] hanteert bij de berekening van zijn transitievergoeding ten onrechte 1 september 2018 als einddatum van de arbeidsovereenkomst. Met de berusting van [verzoeker 1] in het ontslag op staande voet is de arbeidsovereenkomst op 20 april 2018 geëindigd. Voor de berekening van de transitievergoeding geldt de periode vanaf 4 oktober 2004 tot en met 20 april 2018 als duur van de arbeidsovereenkomst. De transitievergoeding bedraagt € 16.825,88.
Billijke vergoeding
4.9.
[verzoeker 1] heeft voorts verzocht een billijke vergoeding toe te kennen van € 15.000,00 bruto. UTS voert als verweer dat [verzoeker 1] zichzelf in deze positie heeft geplaatst en voor het toekennen van een billijke vergoeding geen grond aanwezig is.
De kantonrechter verwerpt dit verweer, omdat de rechtsgrond voor toewijzing van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW reeds is gegeven met het oordeel dat aan het gegeven ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt (Kamerstukken I 2013/2014, 33818, C, p. 113). Met andere woorden: UTS heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door [verzoeker 1] ten onrechte ontslag op staande voet te geven. Dit maakt dat toekenning van een billijke vergoeding op zijn plaats is.
4.10.
Bij het begroten van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Met inachtneming van hetgeen de Hoge Raad in zijn beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) heeft overwogen, acht de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding het volgende van belang.
4.11.
Er is sprake van een (langdurige) arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Om de resterende duur van deze arbeidsovereenkomst in te schatten moet worden bepaald hoe lang de arbeidsovereenkomst gelet op alle omstandigheden nog had voortgeduurd. Hierbij betrekt de kantonrechter dat partijen in de weken voorafgaand aan het ontslag op staande voet een intensieve discussie voerden over het verlenen van ouderschapsverlof aan [verzoeker 1] . Daarnaast moet worden bekeken of de werknemer al vervangende inkomsten in het vooruitzicht heeft. Hiervoor is van belang dat [verzoeker 1] 33 jaar is en beschikt over jarenlange werkervaring. UTS heeft aangevoerd dat er voor verhuizers voldoende vacatures in de omgeving zijn opengesteld. Zij heeft daarmee geen rekening gehouden met het feit dat [verzoeker 1] werkzaam was in de functie van Projectcoördinator. Ten slotte heeft UTS haar - ter zitting aangevoerde - slechte financiële positie niet (nader) met stukken onderbouwd. Gelet op al deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding een billijke vergoeding van € 3.000,00 bruto toe te kennen.
Overige vorderingen
4.12.
Ter zitting heeft [verzoeker 1] verklaard dat de verzochte eindafrekening zoals opgenomen in rechtsoverweging 3.1. onder IV. inmiddels is ontvangen, zodat daarop dan ook niet meer hoeft te worden beslist.
4.13.
[verzoeker 1] heeft tot slot verzocht om een getuigschrift. UTS heeft bij haar verweerschrift een getuigschrift d.d. 6 mei 2018 overgelegd. In dit getuigschrift staan ook de saldi alsmede de opgebouwde en opgenomen verlofuren en TVT uren over 2018 opgesomd. [verzoeker 1] heeft ter zitting gesteld dat het getuigschrift een eindafrekening betreft en niet bruikbaar is voor toekomstige sollicitaties. UTS heeft ter zitting aangevoerd dat zij het getuigschrift conform de cao heeft opgesteld. De kantonrechter stelt vast dat in artikel 5 lid 2 van de cao een opsomming staat van de gegevens die het getuigschrift dient te bevatten. In deze opsomming staat ook ‘het in het lopende kalenderjaar genoten aantal vakantiedagen’. Het getuigschrift voldoet daarmee aan de voorschriften uit de cao. Dit betekent dat UTS het getuigschrift al heeft verstrekt. Het verzoek van [verzoeker 1] is daarom niet toewijsbaar.
4.14.
De gevorderde en niet betwiste wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd.
4.15.
UTS wordt, als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
Tegenverzoek UTS
4.16.
Nu het gegeven ontslag op staande voet wordt vernietigd, zal het verzoek tot betaling van gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:677 lid 2 BW) worden afgewezen.
4.17.
UTS wordt in het tegenverzoek in het ongelijk gesteld, zodat zij de proceskosten moet dragen. Omdat het verweer in het tegenverzoek voortvloeit uit de stellingen en standpunten van [verzoeker 1] in het verzoek, worden de proceskosten aan de zijde van [verzoeker 1] begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter,
ten aanzien van de verzoeken van [verzoeker 1]
5.1.
veroordeelt UTS tot betaling aan [verzoeker 1] van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, ter grootte van € 9.194,46 bruto;
5.2.
veroordeelt UTS tot betaling aan [verzoeker 1] van de transitievergoeding ter grootte van € 16.825,88 bruto;
5.3.
veroordeelt UTS tot betaling aan [verzoeker 1] van een billijke vergoeding van € 3.000,00 bruto;
5.4.
veroordeelt UTS tot betaling aan [verzoeker 1] van de wettelijke rente over de in rechtsoverwegingen 5.1. tot en met 5.3. toegewezen bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt UTS in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verzoeker 1] begroot op € 79,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.6.
verklaart deze beschikking ten aanzien van de in rechtsoverwegingen 5.1. tot en met 5.5. genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af;
ten aanzien van de tegenverzoeken van UTS
5.8.
wijst het verzoek af;
5.9.
veroordeelt UTS in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verzoeker 1] begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. J.A. Verspui en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2018.