ECLI:NL:RBGEL:2018:3869
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering op basis van veronderstelde arbeid in garagebedrijf
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eisers ontvingen vanaf 16 november 2000 bijstand naar de norm voor gehuwden. In 2014 werd er een onderzoek ingesteld naar vermeende bezittingen van eisers in Turkije en naar het verrichten van werkzaamheden door eiser in het garagebedrijf van zijn zoon. Dit leidde tot de intrekking van hun bijstandsrecht per 19 september 2017, omdat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden zou hebben verricht. Het bestreden besluit van 27 november 2017, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 25 juni 2018 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van eiser in het garagebedrijf tijdens reguliere arbeidsuren voldoende aannemelijk maakte dat hij op geld waardeerbare arbeid had verricht. Eiser kon geen afdoende verklaring geven voor zijn aanwezigheid en had de inlichtingenverplichting geschonden. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de bijstand had ingetrokken, ook al waren er geen waarnemingen in augustus en september. De eerdere intrekkingen van bijstand wegens het verrichten van arbeid werden in de afweging betrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.