Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 11 juli 2018
[X] B.V., te [Z] , eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam , verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
- de leenovereenkomst is pas achteraf op schrift gesteld naar aanleiding van vragen van verweerder over de aangifte Vpb 2006;
- het rentepercentage van 4% in de overeenkomst lijkt niet te worden nageleefd, aangezien in de jaarstukken over 2009 van [E] 3,5% staat vermeld;
- rente wordt niet betaald, alleen bijgeschreven in rekening-courant;
- eiseres wist naar aanleiding van de brief van 13 september 2010 dat verweerder de lening als onzakelijk beschouwde, maar heeft vervolgens niets gedaan om de lening alsnog te verzakelijken;
- de lening heeft geen looptijd;
- er is geen aflossingsschema afgesproken;
- het is een achtergestelde lening;
- er zijn geen concrete zekerheden geëist;
- de financiële positie van [E] hield weliswaar een positief eigen vermogen in, maar gelet op de vastgoedactiviteiten van [E] is aannemelijk dat op de meeste activa een hypotheek rust;
- blijkens de overeenkomst tussen [E] en [D] is het geleende bedrag direct doorgeleend tegen een lagere rente, dan wel – later na renteaanpassing – zonder risico-opslag doorgeleend;
- niet duidelijk is geworden waar het aan [D] doorgeleende geld voor was bestemd. De informatie die door eiseres is overgelegd heeft betrekking op privé-investeringen door de aandeelhouders van [D] en (toenmalige) bestuurders van eiseres in vastgoed in de Verenigde Staten. Van financiële of economische betrokkenheid van [D] blijkt niet uit de stukken;
- het uiteindelijke doel van de lening is dus onduidelijk;
- er zijn geen invorderingsmaatregelen genomen.
Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;