ECLI:NL:RBGEL:2018:3058

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4535
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de etikettering van een woonhuis als privévermogen of ondernemingsvermogen in het kader van vennootschapsbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 11 juli 2018, staat de vraag centraal of een woonhuis dat in 2008 is ingebracht in een besloten vennootschap, verplicht privévermogen is of dat het ten onrechte als keuzevermogen is geëtiketteerd. De eiseres, [X] B.V., heeft in 2008 het woonhuis en een tuincentrum ingebracht in de vennootschap. De vader van de eiseres begon in de jaren '50 met de exploitatie van het tuincentrum en het woonhuis werd in 1968 gebouwd. Na het overlijden van de vader in 1991 heeft [D] de onderneming voortgezet en in 2007 werd het perceel verkocht aan een projectontwikkelaar. In de aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) over 2010 werd de boekwinst van de verkoop aan een herinvesteringsreserve toegevoegd. De inspecteur legde een aanslag Vpb op voor het jaar 2013, die door eiseres werd bestreden op basis van de foutenleer, omdat zij meende dat het woonhuis altijd tot het privévermogen had moeten behoren.

De rechtbank oordeelt dat de foutenleer niet van toepassing is, omdat het woonhuis met de inbreng in de vennootschap tot het ondernemingsvermogen is gaan behoren. De rechtbank stelt vast dat de eiseres niet heeft aangetoond dat het woonhuis niet tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag Vpb van de inspecteur wordt gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste etikettering van vermogen in de vennootschapsbelasting en de gevolgen van de inbreng van activa in een vennootschap.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/4535
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van11 juli 2018
in de zaak tussen
[X] B.V., te [Z] , eiseres
(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.36.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.066.717.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 juni 2016 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 augustus 2016, ontvangen door de rechtbank op 2 augustus 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en drs. [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr.drs. [gemachtigde] en [B] .
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. [C] (hierna: de vader) is in de jaren ‘50 begonnen met de exploitatie van een tuincentrum gelegen aan de [A-straat 1] te [Q] . Op het terrein van het tuincentrum met een totale grootte van 8010 m² is in 1968 een woonhuis gebouwd. De vader heeft het tuincentrum inclusief het woonhuis geactiveerd op de balans van zijn onderneming.
2. Per [1988] is de heer [D] met de vader een vennootschap onder firma onder de naam [E] aangegaan. De vader heeft daarbij het tuincentrum inclusief woonhuis ingebracht in de vennootschap onder firma.
3. Na het overlijden van de vader op [1991] heeft [D] de onderneming voortgezet als eenmanszaak.
4. Per [1996] is [D] met zijn echtgenote een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam “ [F] ”.
5. Op [2007 1] hebben [D] en zijn echtgenote een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het perceel [A-straat 1] te [Q] , waarbij zij dit perceel verkopen aan een projectontwikkelaar voor een koopsom van € 3.350.000. Daarbij is overeengekomen dat de verkopers een bouwterrein zullen leveren en daartoe alle opstallen zullen slopen op hun kosten.
6. Op [2008] is met terugwerkende kracht tot [2007 2] de onderneming, inclusief het perceel [A-straat 1] te [Q] met het daarop gelegen woonhuis, op de voet van artikel 3.65 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in eiseres ingebracht. [D] en zijn echtgenote zijn ieder voor de helft gerechtigd in het aandelenkapitaal van eiseres. In de akte van inbreng van [2008] staat onder meer het volgende vermeld:
“Namens de bij deze akte opgerichte vennootschap (hierna te noemen de vennootschap) is met de oprichters overeengekomen dat de oprichters de door hen genomen aandelen zullen volstorten door inbreng in de vennootschap van de gehele door hen voor eigen rekening onder de naam: “ [F] ” (…) gedreven onderneming, (…), welke inbreng derhalve omvat alle activa van deze onderneming onder de verplichting voor de vennootschap voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen alle passiva van die onderneming, (…).
(…)
GebruikDe vennootschap verklaart het registergoed te willen gebruiken als woon-winkel pand voor bedrijfsactiviteiten.”
7. Eiseres heeft alle opstallen op het perceel [A-straat 1] te [Q] in 2009 gesloopt. Op [2010] heeft de levering plaatsgevonden van het perceel als bouwterrein.
8. In de aangifte Vpb 2010 is de boekwinst ter zake van de levering van het perceel toegevoegd aan een herinvesteringsreserve.
9. In de aangifte Vpb over het jaar 2013 is de herinvesteringsreserve toegevoegd aan de winst.
10. Met dagtekening 22 augustus 2015 heeft verweerder de aanslag Vpb 2013 opgelegd conform de ingediende aangifte.

11.Eiseres heeft op 24 september 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

Geschil
12. In geschil is het antwoord op de vraag of het woonhuis gelegen op het perceel aan de [A-straat 1] te [Q] verplicht privévermogen is en om die reden in het verleden ten onrechte is geëtiketteerd als keuzevermogen en, zo ja, of deze fout in het laatst openstaande jaar (2013) op grond van de foutenleer door middel van een correctie op de vrijval van de herinvesteringsreserve kan worden hersteld. Indien deze vragen bevestigend kunnen worden beantwoord is vervolgens in geschil wat de omvang is van de verkoopopbrengst die aan de woning dient te worden toegerekend.
Beoordeling van het geschil
13. Eiseres stelt - kort gezegd - dat in het jaar 2010 een te hoge dotatie aan de herinvesteringsreserve heeft plaatsgevonden, omdat het woonhuis voordat het werd ingebracht in eiseres onjuist is geëtiketteerd. Het woonhuis behoorde volgens eiseres van meet af aan tot het verplichte privévermogen en had om die reden nimmer deel uit mogen maken van het ondernemingsvermogen. Deze gang van zaken leidt er volgens eiseres toe dat het eindvermogen van eiseres ultimo 2012 onjuist is vastgesteld. Zij is van mening dat van de verkoopopbrengst een bedrag van € 500.000 is toe te rekenen aan het woonhuis. Uitgaande van een boekwaarde van het woonhuis van € 57.612 is de herinvesteringsreserve ultimo 2012 ongeveer € 450.000 te hoog vastgesteld, aldus eiseres. Zij stelt zich op het standpunt dat op grond van de foutenleer deze fout in 2013 dient te worden hersteld.
14. Verweerder voert gemotiveerd verweer. Met betrekking tot de aan het woonhuis toe te rekenen verkoopopbrengst stelt verweerder dat deze opbrengst wordt bepaald door de waarde van de ondergrond van de woning. Verweerder stelt de oppervlakte van de ondergrond van het woonhuis op 140 m². Omdat de totale perceeloppervlakte 8010 m² bedraagt, dient aan de ondergrond van het woonhuis een waarde van € 58.552 (140/8010 x € 3.350.000) te worden toegekend, aldus verweerder. De boekwaarde van het woonhuis dient verder nog te worden vermeerderd met sloopkosten en de in de loop der jaren verrichte afschrijvingen en gemaakte onderhoudskosten en dergelijke. Gelet hierop valt er volgens verweerder geen boekwinst toe te rekenen aan het woonhuis.
15. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of de foutenleer in dit geval kan worden toegepast. De foutenleer strekt ertoe te voorkomen dat, ingeval het eindvermogen van het voorafgaande jaar niet naar de voorschriften van de wet en overeenkomstig goed koopmansgebruik is vastgesteld, een stuk bedrijfswinst onbelast blijft hetzij dubbel wordt belast (vgl. onder meer HR 22 oktober 1953, B. 9293, HR 13 maart 2009, ECLI:NL:HR: 2009:BB5878 en HR 23 december 2011, ECLI:NL:HR:2011: BR6326).
16. De door eiseres gestelde fout vloeit voort uit de door haar betoogde onjuiste vermogensetikettering uit de periode voor de inbreng van de onderneming in eiseres. Omdat de onderneming geruisloos is ingebracht in eiseres dient volgens haar herstel van deze fout plaats te vinden in het oudste openstaande jaar voor de vennootschapsbelasting. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. Op grond van het bepaalde in artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) wordt een besloten vennootschap geacht haar onderneming te drijven met behulp van haar gehele vermogen. Daardoor vormt al het vermogen van een besloten vennootschap ondernemingsvermogen. Met de inbreng van de gehele onderneming (inclusief woonhuis) is ten aanzien van het woonhuis dan ook het leerstuk van de vermogensetikettering, dat kenmerkend is voor de inkomstenbelasting, geëindigd en is het woonhuis tot het ondernemingsvermogen van eiseres gaan behoren. Om die reden bevat de balans van eiseres ultimo 2012 geen fout en kan de foutenleer niet worden toegepast. Dit betekent dat de herinvesteringsreserve terecht en tot het juiste bedrag is vrijgevallen.
17. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 24 oktober 2001 (ECLI:NL:GHAMS:2001:AE3231) leidt niet tot een ander oordeel, omdat het in dat geval ging om niet verantwoorde vorderingen en onderhanden werk. De tweede standaardvoorwaarde zoals toegepast in die uitspraak, leidt ertoe dat de vennootschap voor het bepalen van de winst van de omgezette onderneming rechtstreeks in de plaats treedt van de belastingplichtige. Dit is volgens de tekst van de standaardvoorwaarde niet het geval als uit het verschil in wezen tussen de vennootschap en de belastingplichtige of uit de Wet Vpb het tegendeel voortvloeit. Omdat de vennootschap door de werking van artikel 2, vijfde lid, van de Wet Vpb geen keuzevermogen kent kan de vennootschap hier niet in de plaats treden van de voormalige belastingplichtige en kan ook de foutenleer niet worden toegepast.
18. Zelfs indien er (veronderstellenderwijs) van wordt uitgegaan dat in dit geval wel sprake zou zijn van een fout waarop de foutenleer van toepassing is, dan nog leidt dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot het door eiseres beoogde rechtsgevolg. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
19. Eiseres stelt dat het woonhuis sinds 1968 ten onrechte tot het ondernemingsvermogen is gerekend, aangezien dit tot het verplichte privévermogen behoorde. Een redelijke verdeling van de stelplicht en bewijslast brengt in dat geval mee dat eiseres de feiten en omstandigheden stelt en, nu verweerder deze heeft betwist, aannemelijk maakt, die de conclusie rechtvaardigen dat het woonhuis niet tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend (vgl. HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:557). Hierin is eiseres niet geslaagd. Haar stellingen over het gebruik van het woonhuis en over het niet dienstbaar zijn aan de onderneming zijn namelijk gemotiveerd betwist door verweerder en door eiseres niet met stukken onderbouwd. Doordat het huis in 2009 is gesloopt is het ook niet meer mogelijk vast te stellen hoe de situatie was. Verder kan juist uit de akte van inbreng worden afgeleid dat het huis wel dienstbaar was aan de onderneming.

21.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. F.M. Smit en
mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 juli 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.