6.3Wat betreft eiseres 6 stelt de StAB dat de Adviescommissie ten onrechte stelt dat de pachtprijs niet verlaagd kan worden. Zowel voor geliberaliseerde als voor reguliere pacht is pachtverlaging naar het oordeel van de StAB mogelijk. De inkomensschade van eiseres 6 komt echter niet naast vermogensschade voor vergoeding in aanmerking, omdat dit geen twee afzonderlijke schadeoorzaken zijn.
Wat betreft de vermogensschade heeft Gloudemans de gronden per pachter ingedeeld en vervolgens verder verfijnd in kleinere economische eenheden (subkavels). Deze benadering onderschrijft de StAB. Vervolgens worden door Gloudemans echter alleen de kavels met een nadeel getaxeerd en niet de kavels met een voordeel. Omdat veel percelen tezamen worden gepacht, zullen in de pachtprijs de voordelen en nadelen worden verdisconteerd en zal per saldo minder nadeel overblijven dan Gloudemans heeft geschat, aldus de StAB. Nu de verwachte verlaging van de pachtprijs niet reëel is, is de schade voor alle gronden van eiseres 6 dus overschat, . De waardevermindering van de gronden is vervolgens niet door de StAB getaxeerd, omdat dat in ieder geval niet tot meer schade zal leiden.
7. Bij de vraag of de rechtbank uit mag gaan van het advies van de StAB is uitgangspunt volgens vaste rechtspraak dat de rechtbank een door haar ingeschakelde deskundige in beginsel mag volgen, indien het betrokken advies begrijpelijk en consistent is. De rechtbank zal daarom in het licht van wat partijen hebben aangevoerd, beoordelen of het advies van de StAB begrijpelijk en consistent is.
8. Eisers 1 tot en met 5 stellen in dat kader dat het StAB-advies niet juist is, omdat de StAB de onjuiste waterpeilen als uitgangspunt voor de berekening van de vernatting heeft gebruikt. Dit geschil is tussen partijen bediscussieerd in de comparitie en daar is uitgekomen dat het rapport van Witteveen en Bos van 4 juni 2010 tezamen met het rapport van [bedrijf] hierbij als uitgangspunt heeft te dienen voor de advisering door de StAB.
De StAB heeft bij de berekening van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (hierna: GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (hierna: GLG) voor de nieuwe situatie het gewenste grondwater- en oppervlaktewaterregime als opgenomen in het peilbesluit als uitgangspunt genomen. Dit uitgangspunt wordt niet bestreden.
Wel bestreden wordt het uitgangspunt voor de oude situatie. De StAB heeft het grondwater- en oppervlaktewaterregime in de oude situatie afgeleid van de fictieve streefpeilen en gebaseerd op de feitelijke waterstanden in de periode 1996-2004. Omdat de feitelijke waterstanden in de oude situatie soms hoger waren dan de fictieve streefpeilen, heeft bij de invoer in het model een correctie plaatsgevonden, in die zin dat de GHG lager is vastgesteld dan feitelijk is geweest (omdat het streefpeil lager was). Hier wijkt de StAB af van [bedrijf].
Eisers stellen dat de StAB op dit punt ten onrechte afwijkt van het rapport van [bedrijf]. De StAB motiveert dit door erop te wijzen dat de omstandigheid dat [bedrijf] feitelijk hogere grondwaterstanden heeft waargenomen dan in het model zijn ingevoerd, het gevolg is van de omstandigheid dat de StAB van een fictieve oude situatie uitgaat, die niet steeds dezelfde is als de werkelijke. De metingen van [bedrijf] zijn ook niet gedurende de betrokken acht jaar tweewekelijks gedaan, waardoor het vanuit wetenschappelijk oogpunt niet juist is om deze werkelijke waarnemingen te gebruiken. Verder is niet duidelijk waarom [bedrijf] de door Witteveen en Bos berekende stand met een vaste waarde hebben verhoogd, aldus de StAB.
Voorts wijkt de StAB af van [bedrijf] als het gaat om het bepalen van de natschadelocaties. De StAB gaat uit van locaties waar de ontwateringsdiepte, de afstand van de grondwaterspiegel tot het maaiveld, minder dan 50 cm is. Dit is in overeenstemming met het rapport van Witteveen en Bos (blz. 19). De wijze waarop [bedrijf] vernatte locaties definieert, namelijk aan de hand van de drooglegging, dat is het verschil tussen het peil van het oppervlaktewater (de Rijnstrangen) en het maaiveld, van 80 cm is een veel abstractere en grovere benadering, aldus de StAB, alhoewel drooglegging van 80 cm veelal zal overeenkomen met ontwateringsdiepte van 50 cm.
Op deze wijze heeft de StAB naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemaakt waarom zij afwijkt van het rapport van [bedrijf]. De enkele stelling van eisers in de brief van 9 mei 2018 dat de berekening van de GHG en de GLG door de StAB in verband met de specifieke gebiedskenmerken niet juist is, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het advies onvoldoende begrijpelijk of consistent is. Niet is gebleken dat de StAB deze kenmerken niet bij haar oordeel heeft betrokken. Ook de stelling ter zitting van 4 juni 2018 dat de StAB geen deskundigheid op dit punt heeft, volgt de rechtbank niet. Genoegzaam is gebleken dat de opstellers van het StAB-advies voldoende hydrologische kennis hebben. Eén van hen is hydroloog. Ook hierin ziet de rechtbank dus geen aanleiding het StAB-advies niet te volgen.
Conclusie is dat de rechtbank geen aanknopingspunten heeft voor het oordeel dat de StAB van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan wat betreft de peilen en dat ook overigens het advies van de StAB op dat punt inzichtelijk en begrijpelijk is. Dat [bedrijf] op dit punt tot een ander deskundigenoordeel komt, is evenmin aanleiding om het StAB-advies niet te volgen. In een procedure waar deskundigen het niet met elkaar eens zijn, zoals in dit geval, schakelt de rechtbank in beroep juist de StAB, als onafhankelijke deskundige, in om op basis daarvan een oordeel te kunnen geven.
9. Verder betogen eisers, in het bijzonder eiseres 6, dat de zogenaamde HELP-methode achterhaald is en niet mag worden gebruikt om de schade vast te stellen.
De rechtbank overweegt dat alle deskundigen in deze zaak de HELP-methode gebruiken, zoals de StAB ook in het advies constateert. Alhoewel wordt erkend dat deze methode niet perfect is, is het op dit moment de beste operationele methode om landbouwkundige opbrengstenderving te kunnen schatten.
Vergelijk twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 juli 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AH9396) en 26 september 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB4297). De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de HELP-methode in dit geval niet had mogen worden gebruikt. 10. Vervolgens betogen eisers dat de StAB onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen die het peilbesluit heeft voor de gewasrotatie en het gebruik van grasland voor de beweiding van koeien. Wat betreft de bereikbaarheid stellen eisers aan de orde dat hoger gelegen perceelgedeelten soms slechter bereikbaar worden door vernatting van lagere perceeldelen waarover deze hogere delen worden bereikt. Hierdoor is de hogere opbrengst van deze hoger gelegen percelen niet gewaarborgd en de inkomensschade te laag vastgesteld, aldus eisers.
De rechtbank overweegt dat de StAB, net als [bedrijf], bij de berekening van de schade is uitgegaan van de feitelijke gewasrotatie en daarbij in aanmerking heeft genomen het planologisch toegestane gebruik. De StAB heeft voor eisers 1 tot en met 5 in haar rapport beschreven in hoeverre sprake is van schade als gevolg van schade aan het gewas, de gewaskwaliteit, de benutting van gronden, de extra bewerkings- en mestopslagkosten en de graslandvernieuwing. Ook heeft de StAB bij eisers 1 tot en met 5 steeds de bereikbaarheid van de percelen in aanmerking genomen.
De StAB heeft dus naar het oordeel van de rechtbank duidelijk rekening gehouden met de door eisers geschetste gevolgen. De redeneringen in het advies van de StAB op die punten acht de rechtbank in alle gevallen ook inzichtelijk en begrijpelijk. De stelling van eisers dat de StAB de slechte toegankelijkheid van percelen heeft onderschat, wordt in de reactie op het advies van de StAB slechts ten aanzien van eiser 2 geconcretiseerd in die zin dat hij zeer afhankelijk is van één toerit, in het bijzonder voor de weidegang van de koeien. Uit blz. 6, 120 en 121 van het advies van de StAB blijkt dat de StAB deze toerit heeft betrokken bij zijn oordeel. Ook in zoverre heeft de StAB deze aspecten bij zijn oordeel betrokken. Dat eisers van oordeel zijn dat de StAB deze schade heeft onderschat, is geen aanleiding voor de rechtbank om niet van het advies van de StAB uit te gaan, mede nu het bij uitstek een deskundigenoordeel betreft.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de StAB ook alle bijkomende gestelde schade bij zijn oordeel heeft betrokken.
11. Eiseres 6 betoogt dat verhoging van de kade als gevolg van het peilbesluit noodzakelijk was. In de ontgrondingenvergunning werd gesteld dat de randen van het te ontgronden gebied op 10.50 m+ NAP worden opgeleverd. De kade is daar op afgestemd. Nu het peil wordt verhoogd, zal de kade ook moeten worden verhoogd. Die kosten houden dus verband met het peilbesluit en moeten door verweerder worden vergoed.
De rechtbank overweegt dat de maximale peilen ter plaatse in de oude situatie, dat is voor het peilbesluit, 10.70m+ NAP bedroegen. Dat is ook het peil ter plaatse zoals is vastgesteld in het peilbesluit. Het maximale peil in de nieuwe situatie is dus gelijk aan dat in de oude situatie. Uit het peilbesluit volgt dus geen verhoging van het peil. Ook in de oude situatie had het peil kunnen worden verhoogd tot een niveau dat ophoging van de kade noodzakelijk had gemaakt. De noodzaak tot verhoging van de kade is dus geen gevolg van het peilbesluit. Dat in de ontgrondingenvergunning andere hoogtes van het peil ter plaatse zijn opgenomen op grond waarvan de kade is gerealiseerd, maakt niet dat het verhogen van de kade een rechtstreeks gevolg is van het peilbesluit. Verweerder heeft dus terecht geoordeeld dat de kosten voor het ophogen van de kade geen gevolg zijn van het peilbesluit. Het betoog faalt.
Vermogensschade
12. Wat betreft de vermogensschade betogen eisers dat de StAB niet deskundig is, omdat zij geen taxatiedeskundigheid bezitten.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Taxatiedeskundigheid was niet nodig, omdat de redenering van de StAB over de vermogensschade is dat Gloudemans, die wel getaxeerd heeft, deze heeft overschat louter en alleen omdat ten onrechte niet per bedrijf maar per vernat perceel de vermogensschade is berekend. Daarmee zijn alleen de nadelen en niet eventuele voordelen bij de berekening betrokken en is de schade overschat, aldus de StAB. Een taxatie is dan niet nodig want de totale schadebedragen zullen nooit hoger kunnen zijn, omdat bij deze bedragen de voordelen, hoe groot die ook zijn, niet zijn betrokken. Voor deze procedure is het daarom niet nodig om te weten hoe groot de voordelen zijn en daarmee de schade nu werkelijk is. Taxatie is daarom niet nodig. Dat de StAB die deskundigheid niet heeft, is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden het StAB-advies niet te volgen.
13. Verder betogen eisers dat verweerder bij het vaststellen van de vermogensschade onvoldoende rekening heeft gehouden met andere aspecten van de waarde van de grond dan de opbrengstenderving. Eisers stellen dat de (verdere) vernatting in dit geval, waar de gronden toch al slecht bereikbaar zijn, tot verdere waardedaling leidt. Dat blijkt ook uit de referentieobjecten die er wel zijn.
De StAB heeft hierover gesteld dat taxatie via referenties niet mogelijk is, omdat de effecten van het peilbesluit niet aan de hand van referenties zijn vast te stellen. Dat betekent dat een inschatting van de waardeverandering nodig is. Daarbij is het rechtstreeks vertalen van inkomensschade/opbrengstenderving naar vermogensschade, zoals de Adviescommissie heeft gedaan, naar het oordeel van de StAB onjuist. De waarde van de gronden is namelijk afhankelijk van een heleboel factoren, waarvan opbrengstenderving niet de belangrijkste is. Ligging is veelal de belangrijkste factor, zo stelt de StAB.
Echter, die factor is in deze zaak niet van belang. Het schadeveroorzakend besluit is namelijk het peilbesluit en dat brengt aan de ligging van de gronden geen verandering aan. Schade als gevolg van ligging in een gesteld (nog) nat(ter) gebied en de gestelde verminderde bereikbaarheid die daarvan het gevolg zou zijn, is niet objectief vast te stellen, aldus de StAB. Dat, zoals eisers stellen, een natuurclaim op de gronden op zichzelf al een waardedaling van die gronden tot gevolg heeft (stigmaschade) volgt de StAB niet.
Nu deze redenering van de StAB begrijpelijk is en het hier bij uitstek een oordeel betreft dat deskundige kennis vergt, zal de rechtbank het advies van de StAB op dit punt volgen.
14. Eisers betogen voorts dat als de gronden minder waard worden, de opstallen ook minder waard worden.
Nu de StAB heeft geconcludeerd dat de gronden niet minder waard worden, worden de opstallen om die reden ook niet minder waard. Dit betoog slaagt reeds om die reden niet.
15. Eiseres 6 betoogt dat de door Gloudemans en in navolging daarvan de StAB, bij de bepaling van de schade onderscheiden subkavels niet een juiste schaalgrootte aangeven.
Gloudemans heeft de gronden per pachter ingedeeld en vervolgens verder verfijnd in kleinere economische eenheden (subkavels). Deze benadering onderschrijft de StAB, omdat een (nog) kleinere schaalgrootte, bijvoorbeeld op het niveau van de kadastrale percelen, geen reëel beeld geeft. Een agrariër of verpachter zal niet geneigd zijn een minder gunstig kadastraal perceel of deel daarvan los te verkopen als dit omgeven wordt door andere gronden die bij hem in gebruik zijn. Gronden op bedrijfsniveau beoordelen zou ook niet reëel zijn, omdat afsplitsing per bewerkbare economische eenheid mogelijk is. Daarom bestaan naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten dat Gloudemans en de StAB geen juiste schaalgrootte hebben aangehouden bij bepaling van de schade. Het betoog faalt.
16. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in dat wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding ziet voor de conclusie dat het StAB-advies niet begrijpelijk of consistent is. De rechtbank mag daarom het advies van de StAB volgen. De StAB concludeert dat de Adviescommissie de inkomensschade en Gloudemans de vermogensschade te hoog heeft vastgesteld. Dit betekent dat de door verweerder in de bestreden besluiten vastgestelde vergoedingsbedragen de geleden schade ruimschoots vergoeden. De rechtbank ziet daarin aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
Ingangsdatum wettelijke rente