ECLI:NL:RBGEL:2018:2917

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
C/05/323013 / HA ZA 17-349
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaringstermijn van vordering tot verwijdering van beplanting nabij erfgrens

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, heeft eiser, eigenaar van een woning aan de [straatnaam] 4, een vordering ingesteld tegen gedaagden, eigenaren van de woning aan de [straatnaam] 2, met betrekking tot de verwijdering van beplanting die te dicht op de erfgrens staat. Eiser heeft in januari 2015 gedaagden verzocht om de beplanting te verwijderen, maar gedaagden hebben hieraan geen gehoor gegeven. Eiser stelt dat de beplanting, bestaande uit vijftien bomen en heesters, zich binnen een afstand van twee meter van de erfgrens bevindt en dat dit in strijd is met artikel 5:42 BW. Gedaagden beroepen zich op verjaring van de rechtsvordering van eiser, stellende dat de beplanting meer dan twintig jaar geleden is aangeplant en dat de verjaringstermijn dus al is verstreken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van de vordering tot verwijdering van de beplanting begint te lopen op het moment dat de bomen of heesters boven de scheidsmuur uitgroeien. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de beplanting niet langer dan twintig jaar geleden is aangeplant. Gedaagden moeten bewijzen dat de beplanting al sinds januari 1995 boven de scheidsmuur uitgroeit. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal opnieuw op de rol komen voor het opgeven van getuigen en verhinderdagen.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis de partijen opgedragen om hun bewijsstukken tijdig in te dienen en heeft de verdere beslissing aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.J. Peerdeman op 30 mei 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/323013 / HA ZA 17-349
Vonnis van 30 mei 2018
in de zaak van
[Eiser],
[woonplaats]
eiser,
advocaat mr. D.J. Brugge te Apeldoorn,
tegen

1.[Gedaagde sub 1],

2.
[Gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. L. Alberts te Hardinxveld-Giessendam.
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2017
- het verkort proces-verbaal van descente en van comparitie van 6 maart 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [Eiser] is sinds 2012 eigenaar van de woning aan de [straatnaam] 4 te [plaats]. [Gedaagden] is sinds 2012 eigenaar van de woning aan de [straatnaam] 2 te [plaats]. De achtertuinen van [Eiser] en [Gedaagden] grenzen aan elkaar. Op de erfgrens staat een scheidsmuur.
2.2.
Partijen hebben via hun rechtsbijstandsverzekeraars met elkaar gecorrespondeerd over de beplanting in de achtertuin van [Gedaagden] nabij de erfgrens tussen de percelen.
[Eiser] heeft [Gedaagden] in januari 2015 verzocht de beplanting te verwijderen. [Gedaagden] heeft daaraan niet voldaan.

3.De vordering

3.1.
[Eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [Gedaagden] zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis alle beplanting, voor zover die is gelegen binnen een afstand van twee meter van de erfgrens tussen de percelen van partijen en voor zover die uitreikt boven de scheidsmuur, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel, met een maximum van € 50.000,00, en met machtiging van [Eiser] om, indien [Gedaagden] daarmee in gebreke blijft, het perceel vrij te maken van al hetgeen zich daarop, -onder of -boven bevindt, met ontruiming en verlating, desnoods met behulp van de sterke arm en op kosten van [Gedaagden], met veroordeling van [Gedaagden] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[Eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat vijftien bomen, respectievelijk heesters van [Gedaagden] zich binnen een afstand van twee meter, respectievelijk vijftig centimeter van de erfgrens bevinden. Op grond van artikel 5:42 BW is dat niet toegestaan en heeft hij [Gedaagden] gesommeerd de beplanting te verwijderen. [Gedaagden] beroept zich volgens [Eiser] ten onrechte op verjaring. Volgens [Eiser] vangt de verjaring van zijn rechtsvordering tot verwijdering van de beplanting aan vanaf het moment dat de beplanting boven de op de erfgrens aanwezig scheidmuur uitkomt. [Eiser] betwist dat de beplanting reeds meer dan twintig jaar op de huidige plaats aanwezig is en dat de beplanting meer dan twintig jaar boven de scheidsmuur uitkomt.
3.3.
[Gedaagden] voert verweer. Hij stelt dat de rechtsvordering tot verwijdering van de beplanting van [Eiser] is verjaard. Volgens [Gedaagden] vangt de verjaring van de rechtsvordering van [Eiser] aan op het moment van aanplant en is de beplanting, waarvan verwijdering wordt gevorderd, meer dan twintig jaar geleden aangeplant. [Gedaagden] stelt overigens ook dat de beplanting reeds meer dan twintig jaren boven de scheidsmuur uitkomt. Voorts betwist [Gedaagden] dat het om vijftien bomen, dan wel heesters gaat. Daarnaast voert [Gedaagden] aan dat [Eiser] misbruik maakt van recht, aangezien hij in juni 2014 nog bezwaar heeft gemaakt tegen het kappen van een berk in de tuin van [Gedaagden]
3.4.
Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil tussen partijen is of de rechtsvordering van [Eiser] tot verwijdering van de beplanting nabij de erfgrens al dan niet is verjaard.
4.2.
Vast staat dat een aantal bomen dan wel heesters op het perceel van [Gedaagden] te dicht op de erfgrens tussen de percelen van partijen staat. Tussen partijen is in geschil om hoeveel bomen het precies gaat. [Eiser] telt de verschillende afzonderlijke stammen en komt uit op totaal 15 bomen/heesters, terwijl [Gedaagden] uitgaat van meerstammigheid van verschillende afzonderlijke bomen/heesters en uitkomt op totaal 7. Door de dichte begroeiing heeft de rechter ter gelegenheid van de bezichtiging ter plaatse niet kunnen constateren om hoeveel afzonderlijke bomen/heesters het precies gaat.
Ter gelegenheid van de bezichtiging ter plaatse heeft [Eiser] zelf geconstateerd dat de boom, door beide partijen aangeduid als boom 9, op een afstand van meer dan twee meter vanaf de scheidsmuur tussen de percelen staat. Partijen zijn het erover eens dat [Eiser] op grond van het bepaalde in artikel 5:42 BW geen verwijdering van boom 9 kan vorderen.
4.3.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
De verjaringstermijn van de vordering tot verwijdering van de bomen/heesters vangt ingevolge artikel 3:314 lid 1 BW aan na de dag waarop onmiddellijke opheffing van de onrechtmatige toestand gevorderd kan worden. Uit artikel 5:42 lid 3 BW kan worden afgeleid dat er eerst sprake is van een onrechtmatige toestand indien de bomen/heesters, die te dicht op de erfgrens zijn geplant, hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven. Hieruit volgt dat de verjaringstermijn gaat lopen vanaf het moment dat de bomen/heesters boven de scheidsmuur tussen de percelen van partijen zijn gaan uitgroeien (gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 24 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1055 en gerechtshof Amsterdam 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3475, NJF 2016, 11).
4.4.
Vast staat dat [Eiser] [Gedaagden] in januari 2015 heeft verzocht de bomen/heesters te verwijderen. Nu [Gedaagden] zich beroept op verjaring van de rechtsvordering van [Eiser] zal [Gedaagden] moeten aantonen dat de bomen/heesters reeds vanaf januari 1995 boven de scheidsmuur tussen de percelen uitgroeien. Uit de door [Gedaagden] overgelegde stukken en foto’s kan dat, gelet ook op de betwisting door [Eiser], niet zonder meer worden opgemaakt. De rechtbank zal [Gedaagden] daarom, conform zijn bewijsaanbod, in de gelegenheid stellen te bewijzen dat de bomen dan wel heesters, die binnen een afstand van twee meter dan wel vijftig centimeter van de erfgrens tussen de percelen van partijen staan, reeds vanaf januari 1995 boven de scheidsmuur uitgroeien.
4.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [Gedaagden] op te bewijzen dat de bomen dan wel heesters, die binnen een afstand van twee meter dan wel vijftig centimeter van de erfgrens tussen de percelen van partijen staan, reeds vanaf januari 1995 boven de scheidsmuur uitgroeien.
5.2.
bepaalt dat, voor zover [Gedaagden] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 juni 2018voor het opgeven door [Gedaagden] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de dinsdagen in de maanden juli tot en met november 2018, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [Gedaagden] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [Gedaagden] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [Gedaagden], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.