In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, heeft eiser, eigenaar van een woning aan de [straatnaam] 4, een vordering ingesteld tegen gedaagden, eigenaren van de woning aan de [straatnaam] 2, met betrekking tot de verwijdering van beplanting die te dicht op de erfgrens staat. Eiser heeft in januari 2015 gedaagden verzocht om de beplanting te verwijderen, maar gedaagden hebben hieraan geen gehoor gegeven. Eiser stelt dat de beplanting, bestaande uit vijftien bomen en heesters, zich binnen een afstand van twee meter van de erfgrens bevindt en dat dit in strijd is met artikel 5:42 BW. Gedaagden beroepen zich op verjaring van de rechtsvordering van eiser, stellende dat de beplanting meer dan twintig jaar geleden is aangeplant en dat de verjaringstermijn dus al is verstreken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van de vordering tot verwijdering van de beplanting begint te lopen op het moment dat de bomen of heesters boven de scheidsmuur uitgroeien. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat de beplanting niet langer dan twintig jaar geleden is aangeplant. Gedaagden moeten bewijzen dat de beplanting al sinds januari 1995 boven de scheidsmuur uitgroeit. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal opnieuw op de rol komen voor het opgeven van getuigen en verhinderdagen.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis de partijen opgedragen om hun bewijsstukken tijdig in te dienen en heeft de verdere beslissing aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.J. Peerdeman op 30 mei 2018.