ECLI:NL:RBGEL:2018:2614

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5966
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ingekochte extra vakantie-uren als verlof in het kader van het Dagloonbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een medisch secretaresse, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een IVA-uitkering aangevraagd en was van mening dat de ingekochte extra vakantie-uren als verlof moesten worden aangemerkt volgens het Dagloonbesluit. De rechtbank oordeelde dat de ingekochte vakantie-uren inderdaad als verlof moeten worden beschouwd, ongeacht of het om betaald of onbetaald verlof gaat. De rechtbank stelde vast dat er een overeenkomst was tussen eiseres en haar werkgever over het inkopen van extra vakantie-uren, wat voldoende was om deze uren als verlof te kwalificeren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder, omdat deze een onjuiste uitleg had gegeven aan het begrip 'verlof'. De rechtbank kon echter niet zelf in de zaak voorzien, omdat niet duidelijk was of eiseres de ingekochte uren daadwerkelijk in het refertejaar had opgenomen. De verweerder werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres de gelegenheid kreeg om aan te tonen dat de ingekochte uren in de referteperiode zijn opgenomen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/5966

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2018

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.M. Reijenga-Dooper),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres per 21 juli 2017 een IVA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ter hoogte van € 1.778,67 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
Bij besluit van 5 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Marquenie.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres was werkzaam als medisch secretaresse radiologie bij het Jeroen Bosch ziekenhuis in ’s-Hertogenbosch (werkgever). In januari 2015 heeft eiseres bij haar werkgever een aanvraag gedaan voor het inkopen van extra vakantie-uren naast het normale verlof. Eiseres en de werkgever zijn op 22 januari 2015 met elkaar overeengekomen dat eiseres 100 extra vakantie-uren kon opnemen in de periode van 6 april 2015 tot en met 3 juli 2015. Deze vakantie-uren zouden volgens de overeenkomst worden verrekend met het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering. In december 2015 zijn deze 100 uur aan extra vakantieverlof ingehouden op de eindejaarsuitkering van eiseres (€ 1.621,-). Op 3 februari 2016 zijn eiseres en de werkgever wederom met elkaar overeengekomen dat eiseres 100 extra vakantie-uren kon opnemen in de periode van 1 maart 2016 tot en met 1 september 2016. Deze vakantie-uren zouden volgens de overeenkomst ook weer worden verrekend met het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering. De helft van het opgenomen extra vakantieverlof is in mei 2016 ingehouden op het vakantiegeld (€ 823,-). Op 6 juni 2016 heeft eiseres zich ziek gemeld. Op 10 april 2017 heeft eiseres een vervroegde aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering.
2. Verweerder heeft aan eiseres per 21 juni 2017 een IVA-uitkering toegekend van
€ 1.778,67 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Het jaarloon van eiseres is volgens opgave van de werkgever € 30.199,58 (sv-loon); gedeeld door 261 dagen is dat een dagloon van
€ 115,71, welk dagloon door verweerder is geïndexeerd tot € 117,76; vermenigvuldigd met 21,75 levert dit een maandloon op van € 2.561,28. Verweerder heeft het maandloon gebaseerd op het gemiddelde maandinkomen van eiseres voordat zij ziek werd, en wel over de periode van 1 juni 2015 tot 1 juni 2016, het zogeheten refertejaar.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). Eiseres heeft in de referteperiode minder loon genoten als gevolg van het opnemen van extra vakantieverlof. Het inkopen van deze extra vakantie-uren dient als onbetaald verlof in de zin van het Dagloonbesluit te worden aangemerkt. Eiseres verzoekt daarom om haar inkomen in het refertejaar te verhogen met de ingehouden vakantie-uren in december 2015 en mei 2016.
4. Volgens verweerder kan het inkopen van extra vakantie-uren niet worden gezien als verlof in de zin van het Dagloonbesluit, omdat het daarbij niet gaat om onbetaald verlof.
5.1
De rechtbank stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de vraag of de door eiseres ingekochte extra vakantie-uren dienen te worden aangemerkt als verlof in de zin van het Dagloonbesluit en bij het sv-loon moeten worden opgeteld.
5.2
Artikel 17 van het Dagloonbesluit zoals dat gold ten tijde in geding luidt als volgt:
“1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
2. Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, het loon in aanmerking genomen bij dezelfde werkgever over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:
a. dat aangiftetijdvak geheel gelegen is in de referteperiode, en
b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
3. Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen. (…)”
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Dagloonbesluit wordt onder verlof verstaan: een tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht, met uitzondering van verlof als bedoeld in de artikelen 3:1 en 3:2 van de Wet arbeid en zorg (WAZO). In de nota van toelichting (Stb. 2013, nr. 185, p. 22) bij dit artikel in het Dagloonbesluit is het volgende opgenomen: “Onder verlof vallen verschillende vormen van overeengekomen onbetaald of (al dan niet volledig) betaald verlof. Dit kan verlof zijn in verband met diverse doeleinden. Onder dit verlof wordt niet gerekend het verlof op grond van de artikelen 3:1 en 3:2 van de WAZO (zwangerschaps- en bevallingsverlof, adoptieverlof en pleegzorgverlof). Calamiteitenverlof en ander kortdurend verlof evenals het kraamverlof vallen er wel onder. Andere voorbeelden van verlof in de zin van dit besluit zijn ouderschapsverlof, zorgverlof en BAPO-verlof (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen)”.
5.4
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de definitie van verlof in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Dagloonbesluit volgt uit de omschrijving van dat begrip ‘verlof’ dat daarvan slechts sprake kan zijn als tussen werkgever en werknemer is overeengekomen dat de werknemer gedurende een bepaald tijdvak voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd geen arbeid verricht. Het is daarbij volgens de CRvB niet voldoende dat een werknemer gedurende enige tijd niet heeft gewerkt. Er moet daarnaast een overeenkomst zijn tussen werkgever en werknemer waarin de afspraken over de periode en de omvang van het niet verrichten van arbeid zijn neergelegd. [1]
5.5
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres ingekochte extra vakantie-uren kunnen worden aangemerkt als ‘verlof’ in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Dagloonbesluit. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat eiseres en de werkgever zijn overeengekomen dat eiseres extra vakantie-uren kon inkopen. Dat het hier niet gaat om onbetaald verlof is hierbij niet relevant. Uit de onder 5.3 weergegeven nota van toelichting bij het Dagloonbesluit volgt immers dat onder verlof verschillende vormen van zowel betaald als onbetaald verlof vallen. Dit betekent dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘verlof’. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien nu niet duidelijk is of eiseres de ingekochte verlofuren ook daadwerkelijk in het refertejaar heeft opgenomen, wat een vereiste is om aanspraak te ontlenen aan artikel 17 van het Dagloonbesluit. [2] De rechtbank ziet ook geen aanleiding tot toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus, omdat reeds ter zitting namens verweerder is aangegeven dat verweerder in dat geval niet van de gelegenheid gebruik zal maken om het gebrek ter herstellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal hierbij eiseres in de gelegenheid moeten stellen om nader te onderbouwen dat de ingekochte extra vakantie-uren in de referteperiode zijn opgenomen. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen van acht weken.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Verweerder dient tevens aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en
mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 juni 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3328.
2.Zie de uitspraak van de CRvB 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1648.