In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde Y.R. Hoogvliets, de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten aan gedaagden, die gezamenlijk als [Gedaagden] worden aangeduid. De procedure begon met een dagvaarding op 10 november 2017, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kern van de zaak draait om de vraag of de bemiddelingskosten die eiseres aan [Naam V.O.F.] heeft betaald, rechtmatig waren, gezien de omstandigheden waaronder de huurovereenkomst tot stand is gekomen.
De feiten tonen aan dat eiseres in 2013 een huurwoning zocht en zich tot [Naam V.O.F.] heeft gewend. Na het ondertekenen van een huurcontract heeft eiseres een bedrag van € 961,95 aan bemiddelingskosten betaald. Eiseres stelde dat deze kosten onverschuldigd waren, omdat [Gedaagden] als bemiddelaars voor zowel de verhuurder als de huurder optraden, wat in strijd is met de wetgeving omtrent bemiddelingskosten in de huursector. Eiseres heeft de nietigheid van het contractuele beding dat de bemiddelingskosten in rekening bracht, ingeroepen.
De kantonrechter oordeelde dat [Gedaagden] in deze situatie handelden als 'tweeherrendienst', wat betekent dat zij geen recht hadden op de bemiddelingsvergoeding. De rechter concludeerde dat de aanhuurkosten onverschuldigd waren betaald en dat eiseres recht had op terugbetaling van het bedrag. De vordering van eiseres werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 2 mei 2018 door kantonrechter mr. E. Horsthuis.