ECLI:NL:RBGEL:2018:2560

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
6482815 \ CV EXPL 17-14486 \ 520 \ 682
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en onverschuldigde betaling van bemiddelingskosten in het kader van een huurovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde Y.R. Hoogvliets, de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bemiddelingskosten aan gedaagden, die gezamenlijk als [Gedaagden] worden aangeduid. De procedure begon met een dagvaarding op 10 november 2017, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kern van de zaak draait om de vraag of de bemiddelingskosten die eiseres aan [Naam V.O.F.] heeft betaald, rechtmatig waren, gezien de omstandigheden waaronder de huurovereenkomst tot stand is gekomen.

De feiten tonen aan dat eiseres in 2013 een huurwoning zocht en zich tot [Naam V.O.F.] heeft gewend. Na het ondertekenen van een huurcontract heeft eiseres een bedrag van € 961,95 aan bemiddelingskosten betaald. Eiseres stelde dat deze kosten onverschuldigd waren, omdat [Gedaagden] als bemiddelaars voor zowel de verhuurder als de huurder optraden, wat in strijd is met de wetgeving omtrent bemiddelingskosten in de huursector. Eiseres heeft de nietigheid van het contractuele beding dat de bemiddelingskosten in rekening bracht, ingeroepen.

De kantonrechter oordeelde dat [Gedaagden] in deze situatie handelden als 'tweeherrendienst', wat betekent dat zij geen recht hadden op de bemiddelingsvergoeding. De rechter concludeerde dat de aanhuurkosten onverschuldigd waren betaald en dat eiseres recht had op terugbetaling van het bedrag. De vordering van eiseres werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 2 mei 2018 door kantonrechter mr. E. Horsthuis.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 6482815 \ CV EXPL 17-14486 \ 520 \ 682
uitspraak van 2 mei 2018
vonnis
in de zaak van

1.[Eiser sub 1]

[woonplaats]
2. [Eiser sub 2]
[woonplaats]
eisende partijen
gemachtigde Y.R. Hoogvliets, h.o.d.n. Terugkrijgenbemiddelingskosten.nl
tegen

1.[Gedaagde sub 1]

[woonplaats]
procederend in persoon
2. [gedaagde sub 2]
[woonplaats]
niet verschenen
gedaagde partijen
Partijen worden hierna [Eiser] en [Gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk als [Gedaagden] aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 november 2017 met producties
- de conclusie van antwoord van 17 januari 2018 van [Gedaagde sub 1] met een productie
- de conclusie van repliek van 14 februari 2018 met een productie
- de conclusie van dupliek van 14 maart 2018 van [Gedaagde sub 1]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de periode van 29 juni 2011 tot en met 4 april 2013 waren [gedaagde sub 2] en
[Gedaagde sub 1] vennoten van de vennootschap onder firma die handelde onder de naam [Naam V.O.F.] .
2.2.
In januari 2013 was [Eiser] op zoek naar een huurwoning, waarna zij zich tot
[Naam V.O.F.] heeft gewend.
2.3.
Na een bezichtiging van de woning aan de [straatnaam A] te [plaats] heeft [Eiser] aan [Naam V.O.F.] laten weten die woning te willen huren.
2.4.
[Naam V.O.F.] heeft [Eiser] op 1 februari 2013 de volgende factuur gezonden:
Huur van 08-02-2013 tot 01-03-2013 (…) 548,88
Waarborg (…) 795,00
Aanhuurkosten [Naam V.O.F.] (…) 961,95
EUR 2.305,83
2.5.
[Naam V.O.F.] heeft vervolgens een huurcontract opgesteld dat door [Eiser] op
3 februari 2013 en door de verhuurder op 6 februari 2013 is ondertekend.
2.6.
[Eiser] heeft het onder 2.4. vermelde bedrag op 6 februari 2013 voldaan.
2.7.
Bij aangetekende brief van 6 oktober 2017 heeft de gemachtigde van [Eiser] het contractuele beding op grond waarvan [Eiser] de bemiddelingskosten in rekening heeft gebracht nietig verklaard en [Gedaagden] verzocht de bemiddelingskosten terug te betalen.
2.8.
[Gedaagden] hebben niet gereageerd op dit bericht en zijn niet tot terugbetaling van de bemiddelingskosten overgegaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[Eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[Gedaagden] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 961,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2017, en tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[Eiser] heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [Gedaagden] in strijd met artikel 7:264 BW hebben gehandeld en het contractuele beding op grond waarvan [Gedaagden] de bemiddelingskosten in rekening hebben gebracht nietig is, nu [Gedaagden] voor zowel de verhuurder als [Eiser] heeft bemiddeld bij de verhuur van de woning aan de [straatnaam A] te [plaats] en daarbij een niet redelijk voordeel is overeengekomen. [Gedaagden] heeft daarom geen aanspraak op loon jegens de huurder ( [Eiser] ), zodat [Eiser] de bemiddelingskosten onverschuldigd aan [Gedaagden] heeft betaald.
3.3.
[Gedaagde sub 1] voert verweer tegen het gevorderde. Op hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd, zal, voor zover nodig, in het navolgende worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 2] is in deze procedure niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd tegen de onderhavige vorderingen. Tegen hem zal verstek worden verleend. Nu de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen zijn deze ten aanzien van
[gedaagde sub 2] , als voormalig vennoot van [Naam V.O.F.] , - behoudens hetgeen hierna ten aanzien van de wettelijke rente is overwogen - toewijsbaar.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter, gelet op de stellingen van [Eiser] , het vermoeden heeft gekregen dat de handelwijze van [Gedaagden] mogelijk niet in overeenstemming is met de, ter bescherming van de consument, in de Europese “Richtlijn oneerlijke handelspraktijken” (Richtlijn 2005/29/EG) alsmede de “Richtlijn oneerlijke bedingen” (Richtlijn 93/13 EEG), opgenomen bepalingen. Om proceseconomische redenen – de algemene voorwaarden/bedingen zijn niet overgelegd – zal de kantonrechter de zaak evenwel op grond van het volgende afdoen.
4.3.
Niet in geschil is dat tussen [Eiser] en [Naam V.O.F.] een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW tot stand is gekomen en dat [Eiser] op grond van een beding in die overeenkomst gehouden was een bedrag aan bemiddelingskosten te betalen – en overigens ook heeft betaald – indien [Naam V.O.F.] een woning voor haar zou vinden. De vraag ligt voor of ook tussen de verhuurder en [Naam V.O.F.] sprake is van een bemiddelingsovereenkomst. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dient [Naam V.O.F.] immers twee heren en kan aan [Eiser] , als consument, geen loon in rekening worden gebracht (artikel 7:427 juncto 7:417 lid 4 BW). In dat verband wordt als volgt overwogen.
4.4.
Van bemiddeling is in een context als de onderhavige in beginsel reeds sprake als iemand in opdracht of met goedvinden van een verhuurder, een door deze te verhuren woning op zijn website plaatst. Daarin ligt immers in beginsel een opdracht besloten om een huurovereenkomst tot stand te brengen tussen die verhuurder en een derde (Hoge Raad
16 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3099).
4.5.
[Eiser] stelt dat [Naam V.O.F.] de woning aan de [straatnaam A] te [plaats] heeft aangeboden door middel van plaatsing van een advertentie op haar website.
[Gedaagde sub 1] betwist dit en voert aan dat [Eiser] haar stelling niet met stukken kan onderbouwen, zodat dit niet meer achterhaald kan worden.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat in het midden kan blijven of de bewuste advertentie op de website van [Naam V.O.F.] heeft gestaan, omdat uit hetgeen hierna wordt overwogen reeds volgt dat [Naam V.O.F.] ook van de verhuurder opdracht heeft gekregen een huurovereenkomst te sluiten. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.7. 123
Wonen heeft [Eiser] de huur over de eerste huurperiode (maand) en de borg op haar eigen rekeningnummer laten betalen. De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat [Naam V.O.F.] dit enkel ten behoeve van [Eiser] heeft gedaan. Het ligt veeleer voor de hand dat [Naam V.O.F.] de betaling namens de verhuurder in ontvangst heeft genomen. Dat strookt ook met de als productie 5 overgelegde overeenkomst van opdracht tot verhuur (gesloten tussen de verhuurder en [Naam V.O.F.] ). Weliswaar is deze overeenkomst niet ondertekend, maar
[Gedaagde sub 1] heeft in ieder geval niet weersproken dat hiermee een aanbod is gedaan aan de verhuurder om te bemiddelen bij de verhuur van de woning. In dat verband is ook nog van belang dat de verhuurder schriftelijk heeft verklaard dat [Naam V.O.F.] in opdracht van haar op zoek is gegaan naar een geschikte huurder. Een andere aanwijzing dat [Naam V.O.F.] ook namens de verhuurder is opgetreden, is dat [Naam V.O.F.] de huurovereenkomst heeft opgesteld. Bovenaan iedere pagina van de huurovereenkomst is namelijk vermeld:
[naam V.O.F..nl Dé Verhuurmakelaar]. Voorts heeft [Naam V.O.F.] de bezichtiging van de woning aan de [straatnaam A] te [plaats] verzorgd. Een bezichtiging is er in de regel op gericht om een huurovereenkomst tot stand te brengen tussen de verhuurder en een derde (de aspirant-huurder). Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat voldoende is komen vast te staan dat voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst reeds een rechtsverhouding bestond tussen [Naam V.O.F.] en de verhuurder. Dit maakt dat sprake is van de in art. 7:417 lid 4 BW bedoelde situatie – het dienen van twee heren – en [Naam V.O.F.] geen recht had/heeft op courtage jegens de huurder.
4.8.
Nu [Eiser] bemiddelingskosten heeft moeten betalen op het moment dat de huurovereenkomst tot stand was gekomen, is sprake van een voordeel dat is bedongen in verband met de totstandkoming van die huurovereenkomst. Het door [Naam V.O.F.] bedongen voordeel is een niet redelijk voordeel als bedoeld in artikel 7:264 lid 2 BW. Uit de nota naar aanleiding van het verslag van 29 september 2015 betreffende de wijziging van artikel 7:417, vierde lid, BW en van artikel 7:427 BW in verband met het tegengaan van het berekenen van dubbele bemiddelingskosten (Kamerstukken II, 2015/2016, 34 207, nr. 5, pag. 3-4) volgt dat indien op grond van artikel 7:417 lid 4 BW vast staat dat de huurder van woonruimte geen bemiddelingskosten verschuldigd is, daarmee ook vaststaat dat dergelijke kosten volgens artikel 7:264 BW een niet redelijk voordeel opleveren dat niet ten laste van de huurder kan worden gebracht. Daarnaast is de strekking van artikel 7:264 BW om partijen tegen misstanden bij het aangaan van de huurovereenkomst te beschermen (vgl. Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1767).
4.9.
Het voormeld bedingen van een niet redelijk voordeel is op grond van lid 2 van artikel 7:264 BW nietig. Niet in geschil is dat [Eiser] de nietigheid tijdig heeft ingeroepen. Er bestaat daardoor geen recht op een bemiddelingsvergoeding.
4.10.
De conclusie luidt dan ook dat de aanhuurkosten (bemiddelingsvergoeding) onverschuldigd betaald zijn, zodat de vordering van [Eiser] tot terugbetaling van de hoofdsom van € 961,95 ook ten aanzien van [Gedaagde sub 1] , als voormalig vennoot van [Naam V.O.F.] , kan worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu niet is onderbouwd dat [Gedaagden] eerder in verzuim waren.
4.11.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [Eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van
€ 174,60 (inclusief BTW) is in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven en wordt daarom toegewezen.
4.12.
[Gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.13.
De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 50,00 zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde, vermeerderd met – indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden – de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde sub 2] ;
5.2.
veroordeelt [Gedaagden] om aan [Eiser] te betalen een bedrag van € 961,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [Gedaagden] tot betaling aan [Eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 174,60;
5.4.
veroordeelt [Gedaagden] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [Eiser] begroot op € 382,75 in totaal, welk bedrag bestaat uit € 78,00 aan griffierecht,
€ 104,75 aan explootkosten en € 200,00 (2 x € 100,00) aan salaris voor de gemachtigde;
5.5.
veroordeelt [Gedaagden] tot betaling van € 50,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018