1.5.Medewerkers van verweerder, de heer Nienhuis en mevrouw Taytak, zijn daarop naar de woning van eiser gegaan waarna zij zijn binnengelaten door eiser. Zij hebben aan eiser een toestemmingsformulier voor het huisbezoek voorgelegd ter ondertekening. Eiser heeft dit toestemmingsformulier niet getekend. Het huisbezoek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft de bijstand van eiser ingetrokken en teruggevorderd omdat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiser is zonder toestemming gestart met zijn onderneming. Hij heeft niet gemeld dat zijn bedrijf was ingeschreven bij de KvK en dat hij een zakelijke rekening heeft geopend. Verweerder heeft vervolgens bij eiser een huisbezoek willen afleggen om de omvang van eisers recht op bijstand vast te kunnen stellen. Eiser heeft volgens verweerder geweigerd om zijn medewerking aan dat huisbezoek te verlenen. Hierdoor is verweerder niet in staat gesteld om vast te stellen of eiser recht had op aanvullende bijstand.
3. Eiser stelt dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden omdat hij toestemming had om met zijn bedrijf te beginnen. Deze toestemming is tijdens het gesprek op 28 mei 2015 mondeling gegeven. Hij mocht met zijn bedrijf starten als hij aan twee voorwaarden zou voldoen. Eiser is met die voorwaarden akkoord gegaan. Bovendien blijkt de toestemming uit de e-mails die eiser heeft ingediend. Uit die e-mails volgt namelijk dat eiser continu contact heeft gehad met de twee medewerkers van verweerder en dat dus over zijn bedrijf is gesproken op hoog niveau. De inschrijving bij de KvK en de zakelijke bankrekening zijn alleen voorbereidingshandelingen. Vanaf dat moment is hij nog niet met zijn bedrijf begonnen. Eiser heeft pas in maart 2016 feitelijk zijn eerste inkomsten ontvangen. Hoe dan ook was hij pas vanaf dat moment gehouden om melding te maken van zijn werkzaamheden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer. Dat eiser toestemming heeft gekregen om te starten met zijn bedrijf heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Dit blijkt niet uit de e-mails die eiser heeft ingediend. Eiser had moeten melden dat hij zijn bedrijf op 17 september 2015 had ingeschreven bij de KvK, dat hij een zakelijke rekening had geopend en dat hij de website [Bedrijf] beheerde. Dit zijn activiteiten die van belang zijn voor het recht op bijstand. Dat hierbij in de visie van eiser alleen sprake is geweest van voorbereidingshandelingen maakt dit niet anders. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Verder is van belang dat een inschrijving bij de KvK voor de bijstandsverlening relevant is. Uit vaste rechtspraak volgt dat uit een inschrijving bij de KvK moet worden afgeleid dat de betrokkene het oogmerk heeft om zich als zelfstandige te vestigen en daarmee inkomsten te verwerven.
6. Schending van de inlichtingenplicht vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, eiser verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. Verweerder was daarom in beginsel gerechtigd de bijstand van eiser met ingang van 17 september 2015 in te trekken. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
7. Eiser betoogt subsidiair dat hij recht had op (aanvullende) bijstand omdat hij lagere inkomsten heeft gehad dan de toepasselijke bijstandsnorm. Eiser was bereid om alle benodigde gegevens te overleggen en mee te werken aan het huisbezoek. Hij is hiertoe echter niet in staat gesteld door de toezichthouders, Nienhuis en Taytak.
8. Verweerder stelt dat eiser heeft geweigerd om mee te werken aan het huisbezoek. Ook nadat hem een hersteltermijn was gegeven, heeft hij daaraan niet mee willen werken. Het huisbezoek was bedoeld om gegevens over de omvang van eisers bedrijf en verdiensten vast te kunnen stellen. Nu geen huisbezoek heeft plaatsgevonden, heeft verweerder het recht op bijstand niet vast kunnen stellen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser heeft geweigerd om mee te werken aan het huisbezoek. Volgens eiser heeft hij Nienhuis en Taytak in zijn woning binnengelaten voor het huisbezoek. Hij wilde het toestemmingsformulier eerst lezen voordat hij dit zou ondertekenen en het huisbezoek kon aanvangen. Nienhuis en Taytak vonden het echter te lang duren waarop zij zeiden dat zij weggingen. Ondanks dat eiser toen zei dat hij alsnog wilde tekenen, hebben Nienhuis en Taytak de woning verlaten. Eiser is achter hen aangegaan en heeft op straat bij hun auto nog een keer gezegd dat hij wilde meewerken. Eiser kreeg toen te horen dat het te laat was. Desgevraagd heeft Taytak tijdens de zitting op 23 maart 2017 onder ede verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren of eiser daadwerkelijk heeft geweigerd om het toestemmingsformulier te ondertekenen. Verder heeft Taytak verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren of aan eiser een hersteltermijn is gegeven van vijf minuten en of eiser is gewezen op de consequenties als hij niet zou meewerken. Taytak heeft bevestigd dat eiser hen achterna is gekomen en op straat heeft gezegd dat hij wilde meewerken aan het huisbezoek. Nu uit de verklaring van Taytak niet blijkt dat eiser heeft geweigerd om mee te werken aan het huisbezoek, kan aan het toestemmingsformulier geen waarde worden toegekend. Op dit formulier is ingevuld dat eiser heeft geweigerd om het formulier te tekenen. Ook omdat op het formulier is vermeld dat aan eiser een schriftelijke hersteltermijn is geboden, terwijl verweerder dit document niet heeft kunnen overleggen, kan aan het formulier geen waarde worden toegekend.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit met onvoldoende zorg heeft voorbereid. Verweerder heeft het onderzoek naar eisers inkomsten - en de hiermee samenhangende vraag of eiser recht had op aanvullende bijstand - stopgezet terwijl eiser daaraan zijn medewerking wilde verlenen. Onder die omstandigheid heeft verweerder niet mogen concluderen dat het recht op bijstand niet was vast te stellen. Het bestreden besluit kan dan ook geen standhouden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover het niet ziet op het primaire besluit III, vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder moet onderzoeken of eiser recht heeft op (aanvullende) bijstand. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Verweerder zal eiser daarbij in de gelegenheid moeten stellen om alle gegevens te overleggen die verweerder nodig heeft voor het vaststellen van het recht op bijstand vanaf 17 september 2015.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht rechtsbijstand vast op € 1.318,46. Dat bedrag bestaat uit € 1.252,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een nadere zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor van 1), en € 65,96 voor de door eiser gemaakte reiskosten. Tevens zal verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dienen te vergoeden.