ECLI:NL:RBGEL:2017:6719

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
AWB - 14 _ 33
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over vennootschapsbelasting en afschrijvingen van een betoncentrale

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2008 en 2009. Eiseres, [X] B.V., heeft voor het jaar 2008 een aangifte Vpb ingediend met een belastbare winst van negatief € 430.951 en voor het jaar 2009 een belastbare winst van € 114.198. De inspecteur heeft echter een aanslag Vpb opgelegd voor het jaar 2008, waarbij een boekwinst van € 431.651 in aanmerking is genomen, en voor het jaar 2009 een aanslag vastgesteld op € 233.019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn bewijslast met betrekking tot de verkoop van de betoncentrale in 2008. De rechtbank concludeert dat de betoncentrale niet als verkocht kan worden beschouwd en dat de belastbare winst voor 2008 niet op € 139.460, maar op € 292.191 negatief moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor de aanslag Vpb 2008 en ongegrond voor de aanslag Vpb 2009. Tevens is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op een hogere afschrijving dan door de inspecteur is geaccepteerd.

De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het door eiseres betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 14/33 en 14/35

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 27 december 2017

in de zaken tussen

[X] B.V., te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almere, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.86.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 553.290. Tevens is bij beschikking € 16.839 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.96.0112) Vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 233.019 en een belastbaar bedrag na verliesverrekening van nihil.
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 28 november 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente voor het jaar 2008 als gevolg van verliesverrekening verminderd tot nihil en een kostenvergoeding toegekend van € 235 en het bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 2009 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 december 2013, ontvangen door de rechtbank op 31 december 2013, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend. Ook verweerder heeft nog nadere stukken ingediend. Alle stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde en diens kantoorgenoot [B] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [C] , mr. [D] , [E] en [F] .
De zaken met nummers 14/33, 14/35, 14/6181, 14/6182, 14/6206, 14/6229, 14/6234, 14/6235, 14/6918, 14/6919, 14/6921, 14/8172, 14/8173 en 14/8975 zijn ter zitting gelijktijdig behandeld. De zaken met nummers 14/8172 en 14/8173 zijn ter zitting ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een compromis te beproeven.
Op 27 februari 2017 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank geïnformeerd dat geen minnelijk overleg heeft kunnen plaatsvinden.
Op 17 maart 2017 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd over het verdere verloop van de procedures en heeft de rechtbank eiseres op haar verzoek in de gelegenheid gesteld aanvullend te mogen reageren.
Op 18 april 2017 en 29 september 2017 heeft de gemachtigde van eiseres aanvullend gereageerd. Afschriften van deze aanvullende reacties zijn aan verweerder gezonden.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 en 13 oktober 2017. Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde en diens kantoorgenoot [B] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , [E] en [F] .
De zaken met nummers 14/33, 14/35, 14/6181, 14/6182, 14/6206, 14/6229, 14/6234, 14/6235, 14/6918, 14/6919, 14/6921 en 14/8975 zijn ter zitting gelijktijdig behandeld.
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Verweerder heeft ter zitting een overzicht van de lopende beroepszaken met omschrijving van onder meer het geschil en het financiële belang per zaak overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Daarbij zijn partijen op hun verzoek nog wel in de gelegenheid gesteld (alsnog) een compromissoire oplossing te beproeven, ook voor toekomstige, niet in geschil zijnde jaren. Op 20 november 2017 heeft verweerder de rechtbank bericht dat partijen definitief niet tot overeenstemming zullen komen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres vervaardigt betonproducten en exploiteert een betoncentrale. De onderhavige betoncentrale is gelegen aan de [A-straat 1] te [Q] , in de directe nabijheid van de [G] . De betonvloer van de hal waarin de betoncentrale is geplaatst, is gefundeerd op palen. Hiervoor is 350 kuub beton gebruikt.
2. Op [2008] zijn eiseres en [H] BV (hierna samen ook: partijen) een ‘huurovereenkomst ex artikel 7:230a BW’ (hierna ook: de huurovereenkomst) aangegaan waarbij onder meer in aanmerking is genomen dat:
“- verhuurder in eigendom heeft het pand aan de [A-straat 1] (…) te [Q] ;
- verhuurder de grond waarop het gehuurde is gelegen in erfpacht heeft van de gemeente Amsterdam;
- verhuurder en huurder (…) een intentieovereenkomst hebben gesloten (…) waaruit blijkt dat huurder het pand onder meer bestaande uit de bedrijfsgebouwen, de betonmortelcentrale en diverse roerende zaken voornemens is te huren (…);
- in voornoemde intentieovereenkomst tevens de verplichting voor huurder is opgenomen het gehuurde te kopen met ingang van uiterlijk 1 augustus 2013 (…);
- voornoemde verplichting tot koop c.q. overdracht expliciet onderdeel uitmaakt van de door huurder te betalen tegenprestatie aan verhuurder;
- in voornoemde intentieovereenkomst naast het voornemen het gehuurde te kopen tevens het voornemen is dat het recht van erfpacht aan huurder wordt overgedragen (…).”
Partijen zijn onder meer overeengekomen:

“Artikel 2Het gehuurde, bestemming, gebruik

2.1
Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder de bedrijfsruimte, bestaande uit een bedrijfsgebouwen en hal, inclusief een betonmortelcentrale en de hier aanwezige roerende zaken (…)

Artikel 3Duur huurovereenkomst, voorwaardelijke koopverplichting

3.1
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar (…).
3.2
Partijen komen overeen dat uiterlijk 1 augustus 2013 huurder of een door haar aan te wijzen derde het gehuurde en het recht op erfpacht koopt van verhuurder (…)
(…)
Partijen komen overeen dat huurder aan verhuurder een concept koop- c.q. leveringsakte zal toezenden, waarin de voor koop c.q. levering gebruikelijke bepalingen zijn opgenomen, waaronder in ieder geval:
(…)
- het gehuurde en het recht van erfpacht c.q. het verkochte voor risico van huurder is vanaf de datum van het tekenen van de akte van levering.”
3. Eiseres heeft voor het jaar 2008 een aangifte Vpb ingediend naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van negatief € 430.951 en voor het jaar 2009 naar een belastbare winst van € 114.198 en een belastbaar bedrag, na verliesverrekening, van nihil.
4. Verweerder heeft de aanvaardbaarheid van onder meer de onderhavige aangiften onderzocht. Hiervan is op 28 januari 2013 een rapport opgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“3.1.1 Roerend naar Onroerend.

In het geval van de betoncentrale speelt het volgende:
1) Volgens administratie is er een 350 kuub betonnen vloer onder gestort ter fundering.
2) De betoncentrale is, al dan niet rechtstreeks, aangesloten op het stroomnet en waterleiding.
3) Vanaf de openbare weg is een oprit aangelegd naar de betoncentrale om hier de mixers over te laten rijden, voor het vullen van deze.
4) Betreffende de locatie van de betoncentrale is een erfpacht gevestigd tot [2053] .
5) Een bijzondere voorwaarde bij de vestiging van de erfpacht is dat het terrein en de daarop te bouwen opstallen alleen mogen worden gebruikt voor de fabricage van betonwaren en betonmortel.
6) Er zijn geen stukken aangetroffen welke erop duiden dat het de bedoeling is de betoncentrale na korte tijd te demonteren en verplaatsen.
(…)
3.1.2 Verkoop betoncentrale
Op 18 juni 2008 is een intentieovereenkomst gesloten met [H] B.V. welke op [2008] is bekrachtigd in een huurovereenkomst. In deze huurovereenkomst staat aangegeven dat [H] de verplichting heeft het pand te kopen. Dit uiterlijk op 1 augustus 2013.
(…)
Uit de contracten inzake de lease tussen [I] B.V. en [H] B.V. blijkt het volgende:
- Betoncentrale [J] (lessee) heeft de volledige beschikking dag en nacht over het gehuurde (de beton centrale, gebouwen en erfpacht). Lessor kan en mag volgens artikel 19 van de huurovereenkomst niet zonder toestemming en begeleiding van lessee het gehuurde betreden.
- Volgens belastingplichtige (lessor) loopt hij geen enkel risico meer en zijn alle kosten voor onderhoud, vergunningen en verzekeringen voor de huurder. Zie onder andere art 11.1, 12.2 en 14.4 van de huurovereenkomst.
- Art 3.4 van de huurovereenkomst geeft aan: “Partijen komen overeen dat huurder aan verhuurder een concept koop- c.q. leveringsakte zal toezenden, waarin de voor koop c.q. levering gebruikelijke bepalingen zijn opgenomen, waaronder in ieder geval:
- de bepaling dat de koopsom van het gehuurde en het recht van erfpacht groot € 2.000.000,00 (zegge twee miljoen euro) betreft;
- de bepaling dat de betaling van de koopsom en de verrekening van de lasten en eventuele huren zullen geschieden op de datum van de feitelijke levering, welke levering dient plaats te vinden op uiterlijk augustus 2013 of zoveel eerder als partijen overeenkomen”
- De huurprijs bedraagt € 141.700 per jaar. Dit is 7,1% van de oorspronkelijke koopprijs.
- In het huurcontract is ook een stuk opgenomen uit de intentieovereenkomst die (…) aan deze huurovereenkomst voorafging (…): “In voornoemde intentieovereenkomst is tevens de verplichting voor huurder opgenomen het gehuurde te kopen met ingang van uiterlijk 1 augustus 2013, mits het verhuurder van gemeentewege is toegestaan het gehuurde te verkopen aan huurder en huurder beschikt over alle ten behoeve van de bedrijfsvoering benodigde vergunningen en huurder met eventuele voorwaarde zijdens de gemeente kan instemmen; voornoemde verplichting tot koop c. q. overdracht expliciet onderdeel uitmaakt van de door huurder te betalen tegen prestatie aan verhuurder”.
- Lessee mag volgens de huurovereenkomst en volgens de belastingplichtige, uiterlijk 1 augustus 2013 het goed kopen/verwerven. Eerder is dus ook mogelijk.
- Artikel 17.1 van de huurovereenkomst geeft aan: “In geval een der partijen tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen, zal een uit dien hoofde door de andere partij verlangde ontbinding alleen door rechterlijke tussenkomst kunnen bewerkstelligd, tenzij de situatie als voorzien in artikel 7:210 en/of 7:231 lid 2 BW voordoet”.
(…)
Uit het vorenstaande wordt afgeleid dat hier geen sprake is van operational, maar van financial lease. Het eigendom is per [2008] overgedragen.”
5. Op 26 augustus 2013 zijn eiseres en [H] BV een verlenging van de huurovereenkomst overeengekomen. Daarin is onder meer opgenomen:

“In aanmerking nemende:

(…)
Dat de huur werd aangegaan voor vijf jaar, ingaande op 1 augustus 2008 en lopende tot en met 31 juli 2013;
Dat de huurovereenkomst een voorwaardelijke koopverplichting inhield voor de huurder (…);
Dat partijen geruime tijd voor 1 augustus 2013 met elkaar in onderhandeling zijn getreden in verband met het feit dat de huurder, gelet op de inmiddels sedert het aangaan van de huurovereenkomst in meerdere opzichten veranderde marktomstandigheden, de voorwaardelijke koopverplichting niet wenst na te komen (…);
Dat deze onderhandeling heeft geresulteerd in voortzetting van de huurovereenkomst voor de duur van één jaar (…);
Dat partijen, niettegenstaande deze voorwaardelijke koopverplichting en de mogelijke gevolgen hiervan op het karakter van de overeenkomst onder andere met name in fiscale zin, sedert 1 augustus 2008 ervan zijn uitgegaan dat tussen hen een huurovereenkomst bestaat hetgeen ook blijkt uit de jaarrekening van ieder der partijen;
(…)

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1

De tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het pand te [Q] aan de [A-straat 1] (…), zijnde dat pand een betonmortelcentrale, waarbij met deze betonmortelcentrale wordt bedoeld: een mobiele betonmortelcentrale, de bedrijfsgebouwen en diverse roerende zaken met bijbehorende grond wordt verlengd met één jaar, ingaande 1 augustus 2013 en lopende tot en met 31 juli 2014.”
6. Naar aanleiding van de bevindingen in het controlerapport heeft verweerder de aanslagen Vpb voor de jaren 2008 (dagtekening 3 november 2012) en 2009 (24 augustus 2013) als volgt vastgesteld (bedragen in €):
2008
2009
Belastbare winst aangifte
430.951 -/-
114.198
Belastbaar bedrag aangifte
430.951 -/-
Correctie afschrijvingen
138.760 +/+
118.821 +/+
Correctie boekwinst
431.651 +/+
Belastbare winst aanslag
139.46
233.019
Belastbaar bedrag aanslag
139.46
7. Bij zijn nadere reactie van 18 april 2017 heeft de gemachtigde een afschrift gevoegd van de ‘koopovereenkomst met levering registergoed (tijdelijk recht van erfpacht)’ van [2016] . Uit de overeenkomst volgt dat eiseres aan [K] BV, met als bestuurder [L] BV, verkoopt en levert het recht van erfpacht tot en met [2053] op het terrein aan de [A-straat 1] te [Q] voor een koopprijs van € 1.775.000, welk bedrag door eiseres aan koper zal worden geleend. In voormelde overeenkomst is onder meer opgenomen:

“Leveringsverplichting, juridische en feitelijke staat

Artikel 2
(…)
4. Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich op heden bevindt, vrij van huur of pacht of ander gebruiksrecht.
Huurovereenkomst
Tot heden is het verkochte door verkoper verhuurd geweest aan de statutair te [R] gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “
[H] BV” (…), die op haar beurt het verkochte heeft verhuurd aan een van de tot haar concern behorende vennootschappen, tot welk concern koper eveneens behoort.
Partijen beschouwen op basis van de overdracht van het verkochte - door verkoper aan koper krachtens deze akte - de voormelde huurovereenkomst voor hun onderlinge verhouding als beëindigd.
(…)
Tijdstip feitelijke levering, baten en lasten, risico
Artikel 3
De feitelijke levering (aflevering) van het verkochte wordt geacht reeds aan koper te hebben plaats gevonden op grond van de hiervoor bedoelde huurovereenkomst.
Vanaf heden komen de baten de koper ten goede, zijn de lasten voor rekening van koper en draagt koper het risico van het verkochte.”
8. Bij uitspraak op bezwaar van 28 november 2013 zijn de aanslag en de beschikking heffingsrente voor het jaar 2008 als gevolg van verliesverrekening verminderd tot nihil. Het bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 2009 is ongegrond verklaard.
Geschil
9. In geschil is:
  • of de betoncentrale op [2008] is verkocht en verweerder daarom terecht een boekwinst in aanmerking heeft genomen in het jaar 2008; en
  • de in aanmerking te nemen afschrijvingslast ter zake van de betoncentrale.
10. Ter zitting van 12 en 13 oktober 2017 heeft eiseres het door haar gedane bewijsaanbod (het horen van getuigen) en haar verzoek om een integrale (proces)kostenvergoeding ingetrokken.
Beoordeling van het geschil
Vooraf: smaad en laster
11. Voor zover eiseres zich beroept op smaad of laster jegens haar voormalig gemachtigde is de fiscale bestuursrechter onbevoegd om daar een oordeel over te geven. Voor wat de onderhavige navorderingsaanslag betreft, heeft eiseres hieraan verder geen conclusies verbonden.
Boekwinst ter zake van betoncentrale in 2008?
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de betoncentrale op [2008] is verkocht en heeft ter zake daarvan een boekwinst in aanmerking genomen. Aangezien sprake is van een winstverhogende post ligt de bewijslast hiervoor, gelet op de gemotiveerde betwisting van eiseres, bij verweerder.
13. Verweerder heeft daartoe gewezen op de huurovereenkomst van [2008] en op grond daarvan geconcludeerd dat sprake is van financial lease als gevolg waarvan de betoncentrale op die datum is verkocht.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Uit verschillende bepalingen uit de huurovereenkomst (zie onder 2. hiervoor) leidt de rechtbank af dat het risico van waardevermindering in de huurperiode voor rekening van eiseres komt (zie bijvoorbeeld artikel 3.4, vijfde gedachtestreepje, artikel 7, artikel 8 en artikel 13 van de huurovereenkomst). Ook is in de huurovereenkomst geen bepaling te vinden op grond waarvan zouden moeten worden geconcludeerd dat het risico van het tenietgaan van de betoncentrale reeds op [2008] is overgegaan op huurder. Dat huurder op grond van artikel 13.4 van de huurovereenkomst dient zorg te dragen voor het verzekeren van het gehuurde maakt dit niet anders aangezien hierdoor niet de (economische) eigendom van het gehuurde overgaat op huurder. In de overeenkomst wordt bovendien verwezen naar bepalingen van Boek 7, Titel 4, van het BW (betreffende huur). Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat in het begin alles wees op verkoop en gaandeweg meer indicaties kwamen voor verhuur. Daar komt nog bij dat niet alleen eiseres maar ook [H] BV bij het opmaken van haar financiële jaarstukken is uitgegaan van de situatie dat de betoncentrale is gehuurd. Ten slotte wijzen ook de verlenging van de huurovereenkomst van 26 augustus 2013 en de koopovereenkomst van [2016] erop dat de betoncentrale niet reeds op [2008] is verkocht aan [H] BV.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. Verweerder heeft dus in het jaar 2008 ten onrechte een bedrag van € 431.651 als boekwinst in aanmerking genomen. Dat betekent dat de belastbare winst niet moeten worden vastgesteld op € 139.460, maar op € 292.191 negatief. De rechtbank zal het verlies over het jaar 2008 vaststellen op laatstgenoemd bedrag.
Afschrijving
16. Eiseres heeft de betoncentrale aangemerkt als een roerende zaak en per jaar ten dele tien procent en ten dele vijftien procent afgeschreven. Eiseres heeft erop gewezen dat zoveel onderdelen van de centrale (opvoerband, compressorinstallatie, transportbanden) zijn vervangen dat welhaast sprake is van een nieuwe betoncentrale.
17. Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat van een hogere afschrijving dient te worden uitgegaan dan door verweerder in aanmerking is genomen.
18. De rechtbank zal daartoe eerst beoordelen of eiseres kan worden gevolgd in haar standpunt dat de betoncentrale roerend is. Voor de betekenis van het begrip onroerende zaak moet worden aangesloten bij artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan - onder meer - als onroerend worden aangemerkt de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken.
19. Een gebouw of werk kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Staat vast dat een gebouw of werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven dan is de technische mogelijkheid om het bouwsel te verplaatsen niet meer van belang. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer of degene in wiens opdracht het bouwwerk is aangebracht voor zover deze naar buiten kenbaar is (zie onder andere Hoge Raad 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478 (Portacabin), Hoge Raad 24 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AQ7093 en Hoge Raad 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0813).
20. Bij het ontbreken van bijvoorbeeld bouwtekeningen en foto’s van de betoncentrale heeft de rechtbank Google Streetview geraadpleegd om zich een beeld te vormen van die centrale. Desgevraagd heeft eiseres nader toegelicht dat de betoncentrale is geplaatst in de hal die zichtbaar is op Google Streetview, welke hal een in- en uitrit voor vrachtwagens kent en een kantoorgedeelte. Namens eiseres is ter zitting verklaard dat de betoncentrale nog nooit is verplaatst. Gelet op de geraadpleegde beelden, voormelde feiten en omstandigheden en uitlatingen van partijen is de rechtbank van oordeel dat eiseres de betoncentrale duurzaam ter plaatse exploiteert en dat deze naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven, welke bestemming ook naar buiten kenbaar is. Geen derde zou naar het oordeel van de rechtbank van mening zijn dat de hal en daarin de betoncentrale niet bedoeld zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Aan de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven doet gelet op de eerder genoemde jurisprudentie niet af dat de betoncentrale binnen 24 uur kan worden verplaatst. Uit de gedingstukken zijn geen aanwijzingen op te maken dat het niet ook de bedoeling van de bouwer is dat de betoncentrale duurzaam ter plaatse blijft.
21. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank haar stelling dat - vanwege het vermeende roerende karakter van de betoncentrale of de vervanging van onderdelen van de betoncentrale - van een hogere afschrijvingslast moet worden uitgegaan dan door verweerder geaccepteerd, onvoldoende met verifieerbare gegevens onderbouwd. Daarmee is zij niet in haar bewijslast geslaagd. Het beroep faalt in zoverre.
Conclusie
22. Gelet op het voorgaande dient het beroep ten aanzien van de aanslag Vpb 2008 gegrond te worden verklaard en ten aanzien de aanslag Vpb 2009 ongegrond.
23. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep betreffende de aanslag Vpb 2008 redelijkerwijs heeft moeten maken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep dat zich richt tegen de aanslag Vpb 2009 ongegrond;
- verklaart het beroep dat zich richt tegen de aanslag Vpb 2008 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de aanslag Vpb 2008;
- stelt het verlies over het jaar 2008 vast op € 292.191;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.237,50;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr.drs. M.J.C. Pieterse en mr.drs. V.F.R. Woeltjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 december 2017
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.