In deze zaak hebben belanghebbenden, [X1] B.V. en [X2] B.V., beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De zaak betreft de kwalificatie van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK) als onroerende zaak in het kader van de overdrachtsbelasting. De belanghebbenden hebben op aangifte bedragen aan overdrachtsbelasting voldaan, maar hebben bezwaar gemaakt tegen deze voldoening, stellende dat de WKK geen onroerende zaak is. De Rechtbank te ’s-Gravenhage heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarna de belanghebbenden hoger beroep hebben ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, maar de beslissing ten aanzien van belanghebbende 1 niet-ontvankelijk verklaard en de uitspraak op bezwaar ten aanzien van belanghebbende 2 bevestigd.
In cassatie is de vraag aan de orde of de WKK moet worden aangemerkt als onroerende zaak. De Hoge Raad overweegt dat de kwalificatie van een object als onroerende zaak moet worden beoordeeld naar civielrechtelijke maatstaven. Het Hof heeft vastgesteld dat de WKK visueel en functioneel een geheel vormt met de overige onderdelen van het complex waarin belanghebbende haar onderneming exploiteert. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de WKK naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, waarbij het Hof de vraag of de WKK ook onder artikel 3:4 BW valt buiten behandeling heeft gelaten.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, R.J. Koopman, Th. Groeneveld en G. de Groot, en is openbaar uitgesproken op 27 september 2013.