((40% + A × 30%) / A) × B
Hierbij staat A voor het totaal aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende zelf en B voor de norm van artikel 21, aanhef en onder b van de PW.
5. Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Pw wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. Uit artikel 19a, eerste lid, onder c, van de PW blijkt dat de kostendelersnorm niet van toepassing is op degene die met medebewoners hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, maar die daar woont op basis van een schriftelijke overeenkomst, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen.
6. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:243) blijkt dat om aan te kunnen nemen dat sprake is van een commerciële huurprijs in ieder geval sprake moet zijn van een voor de betreffende woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijke huurprijs, die in verhouding staat tot de geleverde diensten en die periodiek wordt aangepast. 7. Uit artikel 15a, eerste lid, van de Participatiebeleidsregels van de gemeente Barneveld blijkt dat verweerder als commerciële huurprijs voor een kamer aanmerkt een bedrag voor kale huur dat minimaal gelijk is aan € 230,-. Dit is een afgerond bedrag, afgeleid van het bedrag van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (basishuur Wht). In zijn uitspraak van 22 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3120) heeft de CRvB geoordeeld dat dit als forfaitair aan te merken systeem de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten gaat en geen onjuiste maatstaf is voor zover de betaalde huurprijs met dit systeem als een commerciële huurprijs wordt aangemerkt. 8. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat uit de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2017 volgt dat bij toepassing van dit systeem in onderhavig geval een individuele afweging niet meer aan de orde is. Immers, anders dan in de genoemde uitspraak ligt de huurprijs van eiser niet boven, maar juist onder het bedrag van de basishuur Wht. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in het geval van eiser juist wel een individuele afweging moet plaatsvinden van alle van belang zijnde, specifieke omstandigheden. Vastgesteld moet worden of sprake is van een voor de woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijke huurprijs, die in verhouding staat tot de geleverde diensten en die periodiek wordt aangepast. In essentie gaat het dan om de vraag of de huurprijs van € 229,- gelet op de individuele woonruimte van eiser, marktconform is.
9. Daarbij is allereerst van belang dat de huurprijs van eiser gebaseerd is op het puntentellingssysteem van de Huurcommissie (huurprijscheck). Deze huurprijscheck is bedoeld om de maximale huurprijs van een woning vast te stellen. J. Brink heeft in haar rol van projectleider huisvesting statushouders van de gemeente Barneveld opgemerkt dat zij van mening is dat de puntenberekening op de juiste wijze tot stand gekomen is en dat de berekende huurprijs voor de woonruimte van eiser een reële huurprijs is. De rechtbank stelt vast dat de huurprijs van eiser op de maximale huurprijs van de huurprijscheck is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit een belangrijke indicatie dat sprake is van een commerciële huurprijs in de zin van artikel 19a, eerste lid, onder c, van de PW.
10. Voor het bestaan van een commerciële huurrelatie is verder essentieel dat de huurprijs daadwerkelijk wordt betaald. Door verweerder is niet betwist dat eiser maandelijks de verschuldigde huurprijs voldoet.
11. Verweerder stelt dat uit een vergelijking met zes referentieobjecten blijkt dat eiser geen commerciële huurprijs betaalt. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De door verweerder gebruikte referentieobjecten bieden naar het oordeel van de rechtbank geen goede vergelijkingsmogelijkheid. Eiser woont immers in onzelfstandige woonruimte in het buitengebied van Barneveld, vlakbij het spoor, terwijl vijf van de zes referentieobjecten van verweerder zelfstandige woonruimten zijn in de kern van [woonplaats] . Het zesde referentieobject heeft, in tegenstelling tot de huurprijs van eiser, een huurprijs inclusief de kosten van gas, water en licht. De rechtbank is van oordeel dat de referentieobjecten van verweerder zo zeer van de woonruimte van eiser verschillen dat aan een vergelijking geen doorslaggevende waarde kan worden toegekend. De stelling van verweerder dat het voor hen alleen mogelijk was om een vergelijking uit te voeren op basis van destijds beschikbare panden en dat er geen geschikte(re) referentieobjecten beschikbaar waren, maakt dit niet anders.
12. Door eiser is informatie overgelegd van een woning aan de [adres] Het gaat om onzelfstandige woonruimte, vlakbij de woning van eiser. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de door eiser overgelegde informatie over de vergelijkbaarheid van de woonruimte en de genoemde huurprijzen, die niet al te zeer verschillen van de huurprijs van eiser. Deze informatie biedt dan ook steun voor het standpunt van eiser dat hij een huurprijs betaalt die marktconform is.
13. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat voldoende is gebleken dat de door eiser betaalde huurprijs van € 229,- voor zijn woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijk is en in verhouding staat tot de aan hem geleverde diensten. Tenslotte blijkt uit artikel 5.2 van de huurovereenkomst dat de kale huurprijs jaarlijks automatisch per 1 januari wordt aangepast aan de hand van de Consumentenprijsindexcijfers. De toelichting van verweerder ter zitting dat dit een standaardbepaling is die in de praktijk niet wordt toegepast, doet daar niet aan af.
14. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat eiser voor de huur van zijn woonruimte een commerciële prijs betaalt in de zin van artikel 19a, eerste lid, onder c, van de PW. Dit betekent dat verweerder in de situatie van eiser ten onrechte per 10 juni 2016 de kostendelersnorm heeft toegepast.
15. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het gaat om de toepassing van de kostendelersnorm en het individueel maatwerk per 10 juni 2016.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit te herroepen. Dit betekent dat eiser met ingang van 10 juni 2016 alsnog recht heeft op bijstand naar de norm van een alleenstaande.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).