5.5Uit het rapport van 16 november 2015 vloeit voort dat bij de controleurs de overtuiging bestaat dat eiseres op het moment van de controle niet op het Brp‑adres woonde. Gelet op hetgeen door de hoofdbewoonster is verklaard en de weigering van hoofdbewoonster een huisbezoek toe te staan is niet onbegrijpelijk dat de controleurs niet op voorhand overtuigd waren van de juistheid van het standpunt van eiseres omtrent de plaats waar zij woonde. Deze overtuiging is op zichzelf echter onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiseres niet op het door haar opgegeven Brp-adres woont. Deze overtuiging dient te worden gebaseerd op de resultaten van gedegen onderzoek.
Uit de gerapporteerde situaties op 15 september 2015, 14 oktober 2015 en 15 oktober 2015 kan naar het oordeel van de rechtbank niet voetstoots worden aangenomen dat eiseres op die datum niet woonde op het Brp-adres, nu de uitleg omtrent de woonsituatie van eiseres – mede tegen het licht van de consistente verklaringen door de hoofdbewoonster en eiseres – niet op voorhand onaannemelijk is. Daarmee is de door verweerder getrokken conclusie volgens de rechtbank niet, althans onvoldoende, begrijpelijk. Niet uitgesloten is dat eiseres wel degelijk woonde aan de [adres 1] te [plaats] , zoals is verklaard door eiseres, door de hoofdbewoonster, door de broers van eiseres, door de moeder van eiseres en in de vele getuigenverklaringen die eiseres heeft overgelegd. In dit verband merkt de rechtbank op dat het zonder meer volledig uitsluiten van de bewijsvoering van de door eiseres ingebrachte ontlastende getuigenverklaringen de objectiviteit van het verrichte onderzoek haar te algemeen en daarmee als onevenwichtig voorkomt.
Uit hetgeen in 5.4 is overwogen volgt dat de bij de controleurs bestaande overtuiging niet wordt geschraagd op een wijze als bedoeld in de bij 5.3 genoemde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Dit betekent dan ook dat het onderzoek en het daarvan opgemaakte rapport niet aan de daaraan gestelde eisen voldoen.
6. Bij de beoordeling of met het rapport van 16 november 2015 al dan niet de nodige kennis is vergaard als bedoeld in 5.3 en of het bestreden besluit op dit rapport kon worden gebaseerd, had verweerder daarom tot de conclusie dienen te komen dat dit niet het geval was. Het onderzoek waarvan het rapport verslag doet, is niet op zorgvuldige wijze verricht en de in het rapport getrokken conclusies worden niet of onvoldoende gedragen door de bevindingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiseres geen bespreking.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Nu een herstel van het geconstateerde gebrek niet tot de mogelijkheden behoort – een nader onderzoek naar de ten tijde van het huisbezoek bestaande feitelijke woon- en leefsituatie op het Brp-adres is onmogelijk – herroept de rechtbank het besluit van 23 februari 2016.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, - en een wegingsfactor 1).