ECLI:NL:RBGEL:2017:5407

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
C/05/320920 / HZ ZA 17-275
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van echtscheidingsconvenant en schenking in het kader van geestelijke gezondheid

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige echtelieden, [eiseres] en [gedaagde]. De eiseres vorderde de vernietiging van een echtscheidingsconvenant dat op 15 juli 2012 was ondertekend, terwijl zij op dat moment gedwongen was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat was om haar wil te bepalen ten tijde van de ondertekening van het convenant, wat heeft geleid tot de conclusie dat er geen wilsovereenstemming was. De rechtbank oordeelde dat de ondertekening van het convenant niet berustte op een op de rechtsgevolgen gerichte wil, en dat de regeling in het convenant niet als een rechtshandeling kan worden gezien. Dit leidde tot de vernietiging van de verdeling zoals vastgelegd in de notariële akte van verdeling en levering van 12 mei 2014, omdat eiseres meer dan een vierde gedeelte was benadeeld. De rechtbank heeft ook de vordering tot vernietiging van de schenking van € 25.000,00 aan [gedaagde] op 13 mei 2014 behandeld, waarbij eiseres stelde dat zij geen toestemming had gegeven voor deze schenking. De rechtbank heeft [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat eiseres de bedoeling had om hem te bevoordelen met deze schenking. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/320920 / HZ ZA 17-275
Vonnis van 25 oktober 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.J. Roossien te Nunspeet,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.R.J. Helmantel te Dronten.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 augustus 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 september 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn voormalige echtelieden. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, respectievelijk op [geboortedatum] 1995 en [geboortedatum] 1997.
2.2.
Op 15 juli 2012 hebben partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend, hierna: het convenant (productie 2 bij dagvaarding). In het convenant is onder meer bepaald:

(…) Partijen komen overeen dat de overwaarde van de woning (waarde minus hypothecaire lasten) gesteld dient te worden op € 50.000,00. Ten aanzien van deze waardebepaling verklaren partijen dat zij zich volledig bewust zijn van het feit dat de man met deze waardebepaling wordt overbedeeld, maar deze overbedeling volledig gerechtvaardigd wordt door het feit dat de vrouw niet in staat zal zijn om de kinderen van partijen op te voeden. Indien de werkelijke overwaarde zal worden bepaald, zal dat op de man een onevenredige financiële last leggen die ten koste zal gaan van de opvoeding en verzorging van de kinderen.
De man zal de woning en alle daarmee verbonden verplichtingen overnemen, waaronder ook de verplichtingen verbonden aan de overlijdensrisicoverzekering en de levensverzekering.
(…)
Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de man aan de vrouw zal vergoeden een bedrag groot € 25.000,00. Dit bedrag wordt als volgt voldaan. De vrouw zal aan de man terzake dit bedrag een lening verstrekken van gelijke hoogte. Over deze lening zal de man jaarlijks aan de vrouw een rente betalen van 4% (…)
2.3.
Ten tijde van het tekenen van het convenant was [eiseres] (“de vrouw”) krachtens een rechterlijke machtiging gedwongen opgenomen op een gesloten afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis Veldwijk te Ermelo. Oorspronkelijk was sprake van een voorwaardelijke machtiging, doch bij brief van 10 juli 2012 (productie 5 bij dagvaarding) heeft de geneesheer-directeur van de instelling de voorwaardelijke machtiging omgezet naar een voorlopige machtiging (voor de resterende duur van 6 maanden), dit in verband met haar gedwongen opname op dat moment. [eiseres] was eerder ook al enkele malen met een rechterlijke machtiging opgenomen in een psychiatrische inrichting. In de beschikking van 14 februari 2012 tot de voorwaardelijke rechterlijke machtiging (productie 1 bij conclusie van antwoord) staat onder meer:

(…) Op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat betrokkene gestoord is in haar geestvermogens (…)
Bij betrokkene, een 51-jarige vrouw met aanhoudende PTSS en OCD klachten en rigide persoonlijkheidstrekken is sprake van recidiverende ernstige depressieve episoden, die gepaard gaan met suïcidaliteit (…) voelt de drang om naar de trein te lopen of pakt messen uit de la. (…) Betrokkene woont sinds 10 januari 2011 in een beschermd wonen complex. Zelf was zij liever naar huis gegaan, maar dat wil haar man niet, mede ter bescherming van de kinderen
(…)
2.4.
In een verslag van het opnamegesprek in de kliniek op 10 juli 2012 (productie 6 bij dagvaarding) staat onder meer:

(…)
patiënte is sinds twee weken toenemend somber. Dit met name doordat patiënte haar kinderen niet meer mag zien. De kinderen hebben ook aangegeven hun moeder liever niet meer te zien.
(…)
Medicatie bij opname:
Lithiumcarbonaat 500 mg.
Quetiapine 600 mg.
Omeprazol 20 mg.
Clomipramine 125 mg.
Oxazepam 2 dd 60mg + 1 dd 10mg.
Trazolan 100 mg.
Topiramaat 100 mg.
Euthyrox 100 mcg 1 dd 1 (om 7uur).
Magnesium hydrox 724 mg 1 dd 2.
(…)
Psychiatrisch onderzoek bij opname:
(…)
De waarneming is ongestoord. De stemming is mat, het affect vlak. De psychomotoriek is vertraagd.
(…)
2.5.
[gedaagde] heeft op 15 juli 2012 [eiseres] in de inrichting bezocht en aldaar is door partijen het, door [gedaagde] meegenomen, convenant ondertekend.
2.6.
Bij beschikking van 8 mei 2013 (productie 1 bij dagvaarding) heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en daarbij (onder andere) bevolen dat partijen met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap.
2.7.
Bij notariële akte van verdeling en levering van 12 mei 2014 (productie 3 bij dagvaarding) is de voormalige echtelijke woning toegedeeld en geleverd aan [gedaagde]. In de akte is de verplichting opgenomen voor [gedaagde] om de hypothecaire schuld, groot € 90.756,00, geheel als eigen schuld te voldoen en aan [eiseres] wegens overbedeling te betalen een bedrag van € 25.000,00.
2.8.
Op 13 mei 2014 is op de bankrekening van [eiseres] het bedrag van € 25.000,00 bijgeschreven. Eveneens op 13 mei 2014 is dit bedrag overgeboekt naar een bankrekening van [gedaagde] met als omschrijving: “
schenking aan ex-partner [gedaagde].” De overboeking naar [gedaagde] is uitgevoerd door mevrouw [naam 1], hierna: [naam 1]. [naam 1] was een huisvriendin van [eiseres] en [gedaagde] en was door [eiseres] gemachtigd om betalingen van haar bankrekening te doen. [gedaagde] en [naam 1] zijn op 13 maart 2014 met elkaar getrouwd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primairhet convenant van 15 juli 2012 voor zover dat betrekking heeft op de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap zal vernietigen en/of de verdeling ingevolge de notariële akte d.d. 12 mei 2014 zal vernietigen en een verdeling zal gelasten die de rechtbank juist acht, althans de verdeling zal wijzigen,
subsidiair, in het geval geen integrale vernietiging of vaststelling of wijziging van de verdeling plaatsvindt, de rechtshandeling ter zake van de schenking van een bedrag van € 25.000,00 d.d. 13 mei 2014 zal vernietigen en [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] een bedrag van € 25.000,00 terug te betalen, te vermeerderen met rente over de periode 13 mei 2014 tot en met de datum van voldoening,
en in alle gevallen met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat zij zowel in 2012, tijdens het tekenen van het convenant, als in 2014, ten tijde van het passeren van de notariële akte van verdeling en levering, niet in staat is geweest haar wil te bepalen en dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was en daarmee rekening had behoren te houden. Voor [gedaagde] moet steeds duidelijk zijn geweest in welke psychische toestand [eiseres] verkeerde en dat [eiseres] niet, althans onvoldoende, in staat was om de gevolgen van haar beslissingen en van de rechtshandelingen die daarvan het gevolg waren, te overzien. Voor de schenking van het bedrag van € 25.000,00 heeft zij nooit toestemming gegeven, aldus [eiseres]. [gedaagde] betwist dit en stelt - kort gezegd - dat dit alles het gevolg was van een weloverwogen keuze van beide partijen om te voorkomen dat al het vermogen zou opgaan aan hoge AWBZ-bijdragen die [eiseres] verschuldigd zou zijn in verband met haar opname in een psychiatrische instelling. Ook was het een weloverwogen keuze van [eiseres] om [gedaagde] in staat te stellen de kosten van de verzorging van de beide kinderen te kunnen dragen en ervoor te zorgen dat de kinderen en [gedaagde] in de voormalige echtelijke woning zouden kunnen blijven wonen. Over de wilsonbekwaamheid van [eiseres] en/of misbruik van omstandigheden is niets gesteld of gebleken, aldus [gedaagde].
4.2.
Aan haar beroep op vernietiging van het convenant en/of de notariële akte tot verdeling en levering heeft [eiseres] onder meer ten grondslag gelegd het bepaalde in artikel 3:196 BW. Op grond van lid 1 van deze bepaling is een verdeling vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Ingevolge lid 2 van deze bepaling geldt dat wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, het vermoeden geldt dat de benadeelde omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald.
4.3.
[gedaagde] heeft gesteld dat de rechtsvordering tot vernietiging van de verdeling op grond van artikel 3:200 BW is vervallen of verjaard. [gedaagde] heeft in dit verband gewezen op een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8622) waaruit volgt dat de termijn van drie jaar als bedoeld in deze bepaling gaat lopen vanaf de datum waarop partijen een echtscheidingsconvenant hebben ondertekend. [eiseres] heeft pas op 11 mei 2017, toen zij de dagvaarding heeft uitgebracht, zich op vernietiging van de verdeling beroepen. Aangezien het convenant door partijen is ondertekend op 15 juli 2012, is de rechtsvordering tot vernietiging vervallen, althans verjaard, per 15 juli 2015, aldus nog steeds [gedaagde]
4.4.
Voor de vraag of de rechtsvordering tot vernietiging van de verdeling is vervallen of verjaard is in de eerste plaats van belang of het convenant van 15 juli 2012 een verdeling is als bedoeld in artikel 3:200 BW. Als verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten meewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen van de gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen (artikel 3:182 BW). Verdeling kan op iedere wijze geschieden die partijen goeddunkt (artikel 3:183 BW). Het convenant voldoet aan de definitie van een verdeling zoals opgenomen in artikel 3:182 BW. [eiseres] heeft, met name ter comparitie van partijen, aangevoerd dat zij in de jaren dat zij was opgenomen, ook ten tijde van het tekenen van het convenant, “
(…) stijf stond van de medicijnen die met zich meebrachten dat zij suf en vlak door het leven ging. (…) Een probleem daarbij is dat zij zich veel dingen niet meer herinnert, of maar half weet. Door haar toestand en medicijn gebruik is er veel langs haar heen gegaan. Zij heeft zich het meeste in de voorliggende periode niet gerealiseerd (…)” (2e alinea van de pleitaantekeningen van de advocaat van [eiseres]). De gestelde wankelmoedige en versufte toestand van [eiseres] wordt bevestigd in de hiervoor geciteerde overwegingen uit de beschikking tot de rechterlijke machtiging, waarin is geoordeeld dat [eiseres] gestoord is in haar geestesvermogens, en uit het, eveneens hiervoor aangehaalde, verslag van de opname van [eiseres]. Uit dat verslag blijkt bovendien dat [eiseres] op het moment van haar opname, op 10 juli 2012, een grote hoeveelheid medicijnen gebruikte die vrijwel allemaal een negatieve invloed hebben op alertheid en helderheid van denken. De rechtbank acht ook van belang dat [gedaagde] [eiseres] al kort na haar gedwongen opname in de psychiatrische kliniek heeft bezocht en haar daar het convenant ter ondertekening heeft voorgelegd, in een setting waarvan hij zich had kunnen en moeten afvragen of [eiseres] in staat was de strekking en reikwijdte van de haar voorgelegde tekst in alle opzichten, ook qua consequenties voor de toekomst, te kunnen doorgronden. Een regeling zoals in het convenant opgenomen is voor een leek ook niet zonder enige deskundige begeleiding of toelichting eenvoudig te doorgronden. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] zich over de tekst van het convenant en de consequenties daarvan voor haar op deskundige wijze heeft (kunnen) laten voorlichten of zich daarover heeft laten adviseren door een ander dan [gedaagde] of de door hem ingeschakelde derde ([naam 2]). Een en ander in samenhang bezien komt de rechtbank, onder aanvulling van de rechtsgronden, tot het oordeel dat de ondertekening van het convenant door [eiseres] niet berust op een op de rechtsgevolgen zoals neergelegd in het convenant gerichte wil (artikel 3:33 BW). Dat geldt in het bijzonder voor de voor [eiseres] aan de toedeling van de woning aan [gedaagde] verbonden nadelige financiële gevolgen. Derhalve kan de regeling van het convenant van 15 juli 2012 niet gezien worden als een rechtshandeling waaraan [eiseres] als deelgenoot haar medewerking heeft verleend zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Er is dan ook op 15 juli 2012 nog geen sprake van een verdeling, zodat ook niet op die datum de verval- of verjaringstermijn van artikel 3:200 BW is aangevangen. Deze termijn zal pas op zijn vroegst zijn aangevangen met de ondertekening van de notariële akte van verdeling en levering van 12 mei 2014. Op 11 mei 2017 is [gedaagde] door [eiseres] in verband met deze zaak gedagvaard, overigens nadat de advocaat van [eiseres] al begin 2017 bij de notaris die de akte van verdeling en levering had opgesteld om opheldering over de gang van zaken had verzocht (productie 8 bij dagvaarding). Daarmee staat vast dat ten tijde van de dagvaarding de termijn van 3 jaar van artikel 3:200 BW nog niet was verstreken. Het verjaringsverweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
4.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het bewijsvermoeden van artikel 3:196 lid 2 BW van toepassing is. Onbetwist is dat op de woning een hypotheekschuld rustte van ongeveer € 90.000,00. Ter zitting heeft [gedaagde] opgemerkt dat de waarde van de woning in 2012 ongeveer tussen de € 240.00,00 en € 250.000,00 moet zijn geweest, waarbij [gedaagde] heeft opgemerkt dat het toen middenin de crisis was. [gedaagde] heeft ook nog opgemerkt dat hij de woning destijds heeft laten taxeren. Deze taxatie is door hem niet overgelegd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de door [gedaagde] genoemde waarde van de woning ten tijde van het passeren van de notariële akte van verdeling en levering, grote wijzigingen had ondergaan. Wanneer, zoals ter zitting door de rechtbank aan partijen is voorgehouden, derhalve moet worden uitgegaan van een waarde van de woning van € 245.00,00 en daarop in mindering wordt gebracht de hypotheekschuld van € 90.000,00, dan resteert een in de gemeenschap vallende overwaarde van € 155.000,00. Daarbij is dan nog niet meegenomen de aan de hypotheek verbonden levensverzekering. Ook ten aanzien daarvan heeft [gedaagde] geen stukken in het geding gebracht waaruit de hoogte van het opgebouwde kapitaal van die levensverzekering kan worden afgeleid. Aangezien partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, zou [eiseres] wat betreft de woning derhalve recht hebben gehad op een bedrag van circa € 77.500,00, waar aan haar maar is toegekend een bedrag van € 25.000,00. Nu verder niet is gebleken van andere goederen of schulden waarmee in de berekening van de benadeling rekening zou moeten worden gehouden, is dan ook sprake van benadeling van [eiseres] van ruimschoots meer dan een vierde gedeelte. Ingevolge artikel 3:196 lid 2 BW geldt dan ook dat [eiseres] vermoed wordt te hebben gedwaald over de waarde van de woning. Door [gedaagde] zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat moet worden uitgegaan van benadeling van een vierde of minder. De rechtbank ziet dan ook geen reden om [gedaagde] toe te laten tot het leveren van tegenbewijs tegen de benadeling van [eiseres] voor meer dan een vierde gedeelte. Dat betekent dat vast staat dat [eiseres] heeft gedwaald omtrent de waarde van de woning en dat, nu zij daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld, de verdeling, zoals door partijen in de notariële akte is vastgelegd, vernietigbaar is. De vordering ligt dan ook in zoverre voor toewijzing gereed. Aan de vordering tot vernietiging van het convenant van 15 juli 2012 is het belang ontvallen, nu is geoordeeld dat over de daarin opgenomen verdeling geen wilsovereenstemming heeft bestaan en er op dat moment dus geen verdeling heeft plaatsgevonden.
4.6.
Onderdeel van de primaire vordering is voorts dat de rechtbank een verdeling gelast die de rechtbank juist acht, althans dat de rechtbank de verdeling wijzigt. [eiseres] heeft de rechtbank echter onvoldoende aanknopingspunten gegeven voor een beoordeling van dit deel van de vordering, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen. Partijen zullen zelf opnieuw tot een verdeling van de gemeenschap moeten komen.
4.7.
Nu de rechtbank niet, zoals primair gevorderd, zal overgaan tot het gelasten of wijzigen van de verdeling, wordt toegekomen aan de subsidiair door [eiseres] gevorderde vernietiging van de rechtshandeling ter zake van de schenking van een bedrag van
€ 25.000,00 op 13 mei 2014, alsmede de gevorderde veroordeling tot terugbetaling van dat bedrag.
4.8.
[eiseres] heeft daartoe gesteld dat zij geen toestemming/opdracht heeft gegeven voor de door [naam 1] in randnummer 2.8 weergegeven schenkingshandeling. Deze overboeking is dan ook onbevoegd gedaan, althans de aan [naam 1] verleende volmacht strekte niet zover. [eiseres] ontkent ooit met [gedaagde] of [naam 1] te hebben gesproken over het schenken aan [gedaagde] van het aan haar uit hoofde van de verdeling toekomende bedrag. [eiseres] is er pas in januari 2016, bij navraag bij de bank, achter gekomen dat het bedrag aan [gedaagde] is betaald.
4.9.
[gedaagde] heeft daar tegenin gebracht dat [eiseres] nadrukkelijk, op eigen initiatief op 12 mei 2014 aan de notaris vragen heeft gesteld omtrent het kunnen schenken van het aan haar toekomende bedrag van € 25.000,00. Zij zou zich daar, mede tegen de achtergrond van de AWBZ-vermogenstoets, hardop de vraag hebben gesteld “wat moet ik met dat geld?” De notaris zou daarop hebben gezegd dat als [eiseres] straks de deur uitloopt en het bedrag schenkt, ze het kwijt is. Op de weg terug van de notaris, toen partijen samen met [naam 1] in een auto zaten, heeft [eiseres] aan [naam 1] aangegeven dat ze het bedrag van € 25.000,00 aan [gedaagde] wilde schenken, zodat hij het in het huis kon stoppen en het aan de kinderen zou toekomen bij overlijden van [gedaagde], aldus nog steeds laatstgenoemde.
4.10.
Artikel 7:175 lid 1 BW definieert schenking als de overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Schenking komt tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). Bij de aanvaarding moet bij de begiftigde sprake zijn van bewustheid van de bevoordelingsbedoeling van de schenker. De verrijking moet immers door de schenker zijn gewild (Hoge Raad 15 juni 1994, NJ 1995/577 en Hoge Raad 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3410).
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat ter comparitie is gebleken dat [eiseres] pas eind 2014 ervan op de hoogte is geraakt dat [naam 1] en [gedaagde], reeds in maart 2014, met elkaar waren gehuwd. Ten tijde van het bezoek aan de notaris en de door [gedaagde] gestelde opdracht van [eiseres] aan [naam 1] tot het overboeken van € 25.000,00 aan de echtgenoot van laatstgenoemde, [gedaagde], wist [eiseres] dus nog niet dat haar ex-echtgenoot inmiddels was hertrouwd met haar, [eiseres]’, financieel belangenbehartiger. Voorts heeft te gelden dat uit de door [eiseres] overgelegde schriftelijke verklaring (productie 7 bij dagvaarding), opgesteld namens de betrokken notaris, niet volgt dat - zoals [gedaagde] heeft gesteld - het schenken van enig bedrag door [eiseres] aan [gedaagde] bij de notaris nadrukkelijk aan de orde is geweest. Ter comparitie is voorts komen vast te staan dat [eiseres] geen eigen administratie voerde, maar dat dit door [naam 1] en [gedaagde] werd gedaan. Dat, zoals [eiseres] onweersproken heeft gesteld, zij pas in januari 2016 na raadpleging van opgevraagde bankafschriften van de schenking op de hoogte is geraakt, komt de rechtbank dan ook niet onaannemelijk voor. Tot slot heeft te gelden dat van een schriftelijke schenkingsovereenkomst tussen partijen geen sprake is.
4.12.
De rechtbank begrijpt de stelling van [eiseres] dat zij in mei 2014 aan [naam 1] geen opdracht/toestemming tot het overboeken van € 25.000,00 aan [gedaagde] heeft gegeven aldus dat zij destijds niet een bedrag van € 25.000,00 aan [gedaagde] heeft willen schenken. Daarmee stelt zij ter discussie het bestaan van de schenkingsovereenkomst. Tegen de hiervoor vermelde achtergrond en bij de huidige stand van het debat zal de rechtbank, op gronden die mede aan de redelijkheid en billijkheid zijn ontleend, aan [gedaagde] het bewijs opdragen van de stelling dat [eiseres] in mei 2014 de bedoeling heeft gehad om [gedaagde] voor een bedrag van € 25.000,00 te bevoordelen.
4.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.14.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.15.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat [eiseres] in mei 2014 de bedoeling heeft gehad om [gedaagde] - door schenking - voor een bedrag van € 25.000,00 te bevoordelen,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 november 2017voor uitlating door [gedaagde] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2017 tot en met februari 2018 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.M. Klaasen in het gerechtsgebouw te Zutphen aan De Martinetsingel 2,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2017.
PB/MK