ECLI:NL:RBGEL:2017:5280

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7635
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit proceskosten bestuursrecht in WOZ-zaken met verschillende objectkenmerken en waardeverschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de kostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Eiser, eigenaar van een varkenshouderij aan de [A-straat 1], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn object, die was vastgesteld op € 379.000. De gemeente Oost Gelre, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar, had het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd tot € 330.000, met een kostenvergoeding van € 253. Eiser was het niet eens met de hoogte van de kostenvergoeding en stelde dat er geen sprake was van samenhangende zaken, zoals door verweerder werd aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de drie WOZ-zaken, die betrekking hadden op verschillende varkenshouderijen, niet als samenhangend konden worden beschouwd. De objectkenmerken en de waardeverschillen waren te groot, waardoor de werkzaamheden van de gemachtigde niet nagenoeg identiek waren. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de gemeente en kende eiser een volledige kostenvergoeding van € 499 toe, met inachtneming van de eerder toegekende vergoeding van € 253. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 165. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de WOZ-waarde per object diende te geschieden op basis van de specifieke kenmerken van elk object, en dat de argumenten van de gemachtigde niet alleen op basis van de pro forma bezwaarschriften konden worden beoordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/7635
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2017 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oost Gelre, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 november 2016 op het bezwaar van eiser tegen de WOZ-beschikking betreffende het object [A-straat 1] te [Z] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017.
Namens eiser is verschenen [A] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [B] .
Ter zitting zijn (vrijwel) gelijktijdig nog twee beroepen van een andere belanghebbende met dezelfde gemachtigde behandeld met zaaknummers 16/7624 en 16/7626 (betreffende de objecten [A-straat 2] te [Z] en [A-straat 3] te [Q] ).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de kostenvergoeding;
- stelt de kostenvergoeding in bezwaar vast op € 499 en verstaat dat het eerder toegekende bedrag van € 253 daarop in mindering komt voor zover dit al is betaald;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 165;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van een varkenshouderij aan de [A-straat 1] . Zijn gemachtigde heeft voor hem bezwaar ingesteld tegen de WOZ-waarde van dit object, die was vastgesteld op € 379.000. Verweerder heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd tot € 330.000. Verder is een kostenvergoeding toegekend van € 253.
2. Verweerder heeft bij de bepaling van de hoogte van de toegekende kostenvergoeding het bezwaar van eiser op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) als samenhangende zaak aangemerkt met de bezwaren inzake twee andere objecten. Het betreft de varkenshouderijen aan de [A-straat 2] te [Z] en aan de [A-straat 3] te [Q] , die in eigendom zijn van een andere belastingplichtige, die door dezelfde gemachtigde is bijgestaan. Daarom is slechts een derde van de totale vergoeding aan eiser toegekend (€ 246 voor het bezwaarschrift en € 246 voor de hoorzitting, maal wegingsfactor 1,5, gedeeld door drie), verhoogd met € 7 voor de kadastrale uittreksels.
3. In geschil is de hoogte van de kostenvergoeding, meer in het bijzonder of er sprake is van samenhangende zaken.
4. Artikel 3, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat samenhangende zaken zijn door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
5. Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is van nagenoeg identieke werkzaamheden, omdat het ging om drie verschillende objecten met verschillende objectkenmerken, waardoor een verschillende beoordeling door gemachtigde nodig was.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden van de gemachtigde in de drie zaken nagenoeg identiek waren. Alle drie de objecten zijn namelijk agrarische objecten en dan in het bijzonder intensieve varkenshouderijen. De werkzaamheden van de gemachtigde bestonden uit het indienen van (nagenoeg) gelijkluidende ongemotiveerde bezwaarschriften waarin taxatieverslagen werden opgevraagd. Bovendien speelde bij alle drie de objecten dezelfde problematiek zoals crisis, asbest, gedateerdheid en mogelijkheden. De bezwaarschriften hadden in dit geval onderling uitgewisseld kunnen worden en zeker 90% van de werkzaamheden van de gemachtigde was gelijk. De drie objecten zijn ook op dezelfde manier gewaardeerd via TIOX, waar dezelfde marktgegevens aan ten grondslag liggen, aldus verweerder.
7. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van samenhangende zaken. De ingediende pro forma bezwaarschriften zijn weliswaar vrijwel gelijkluidend en het betreft in alle drie de zaken varkenshouderijen, maar dit betekent niet dat de werkzaamheden nagenoeg identiek waren. De objectkenmerken van de objecten waren namelijk zeer verschillend en de waardes liepen daardoor ook flink uiteen. Zo is de waarde van object [A-straat 3] verminderd van € 871.000 tot € 800.000 en is de waarde van object [A-straat 2] verminderd van € 580.000 tot € 507.000. Aannemelijk is dat de gemachtigde bij de inschatting of het pro forma bezwaar zou worden doorgezet, per object heeft moeten beoordelen of de vastgestelde waarde klopte of niet. De werkzaamheden waren daardoor niet nagenoeg identiek (vgl. Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:420). De rechtbank weegt daarbij dus niet alleen de pro forma bezwaarschriften mee, maar ook de motiveringen van de bezwaren, die meer verschillen en die zijn opgesteld na ontvangst van de taxatieverslagen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:329, r.o. 4.16). Bovendien zijn de redenen voor de verlaging van de WOZ-waarde per zaak anders. Daarbij is niet van belang dat de verlaging van de waarde niet zozeer verband hield met de argumenten van de gemachtigde, maar vooral kwam doordat de taxateur van verweerder ter plaatse is gaan kijken naar aanleiding van het bezwaar en toen heeft geconstateerd dat de waardering niet helemaal klopte. De lagere rechtspraak die door verweerder in het verweerschrift en tijdens de zitting is aangehaald, is voor de rechtbank geen reden om anders te oordelen.
8. Gezien het voorgaande heeft verweerder de drie zaken bij toekenning van de kostenvergoeding in bezwaar ten onrechte als samenhangend beschouwd. Dit is reden om de uitspraak op bezwaar in zoverre te vernietigen en alsnog de volledige forfaitaire kostenvergoeding aan eiser toe te kennen. Daarbij is wegingsfactor 1 toegepast, mede omdat gemachtigde van eiser in beroep heeft gesteld dat die factor voldoende recht doet aan de zwaarte van de zaak in bezwaar. De rechtbank heeft de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 499 (één punt voor het bezwaarschrift en één punt voor de hoorzitting, met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 246, vermeerderd met € 7 voor kadastrale uittreksels). Het eerder toegekende bedrag van € 253 komt hierop in mindering voor zover dit reeds is betaald.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard.
10. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit vastgesteld voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is de zaak in beroep wel als samenhangend aangemerkt met de zaken met zaaknummers 16/7624 en 16/7626 (betreffende de objecten [A-straat 2] te [Z] en [A-straat 3] te [Q] ), omdat in beroep in alle drie de zaken alleen de kostenvergoeding in geschil was met exact dezelfde argumentatie. Als wegingsfactor is 0,5 gehanteerd, omdat de zaken een eenvoudig geschilpunt betreffen. Het bedrag komt voor eiser uit op € 165 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 0,5, is € 495 gedeeld door 3). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.