ECLI:NL:RBGEL:2017:3483
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 en de beoordeling van de zorgbehoefte van eiser met Alzheimer
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K. Wevers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe. Eiser, die lijdt aan Alzheimer, had een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ontvangen, maar deze werd door verweerder per 1 september 2016 beëindigd. Verweerder stelde dat eiser in aanmerking kwam voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en dat de Wlz een voorliggende voorziening was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschikbare gegevens onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat er ten tijde van de beëindiging redenen waren om aan te nemen dat eiser in aanmerking kwam voor een Wlz-indicatie. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan de cumulatieve voorwaarden zoals geformuleerd in artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo 2015. Dit betekende dat verweerder nog niet had kunnen overgaan tot een belangenafweging. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.