ECLI:NL:RBGEL:2017:3001

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
306371
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor onrechtmatig handelen en vordering tot afdracht van modelrecht en volstorting van aandelen

In deze zaak heeft de curator van Selamat Innovations B.V. (hierna: Selamat) Trint International B.V. (hierna: Trint) en haar indirecte bestuurders aangesproken voor onrechtmatig handelen. De curator vorderde afdracht van een modelrecht en een bedrag van € 18.000,- voor de volstorting van aandelen. De rechtbank Gelderland heeft op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De vorderingen van de curator zijn deels afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen het tijdelijk onttrekken van activa en het faillissement van Selamat. Het modelrecht, dat betrekking had op een uitvinding, werd niet aan de failliete vennootschap toegeschreven, maar aan de ontwerper. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot volstorting van aandelen niet verjaard was, maar dat de curator onvoldoende bewijs had geleverd dat het gestorte bedrag daadwerkelijk aan Selamat ter beschikking was gesteld. De rechtbank heeft Trint veroordeeld tot betaling van € 9.000,- aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/306371 / HA ZA 16-386 / 369/871
Vonnis van 24 mei 2017
in de zaak van
MR. ISAAC JAN GERRIT HENDRIK HAGE
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
Selamat Innovations B.V.,
wonende te Ede,
eiser,
advocaat mr. C.A. Hage te Ede (Gld),
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRINT INTERNATIONAL B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Ede,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. drs. C.J. Tijman te Ede Gld.
Eisende partij zal hierna de curator worden genoemd.
Gedaagde partijen zullen hierna respectievelijk Trint, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd, gezamenlijk Trint c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 november 2016
  • de akte houdende overlegging producties en wijziging van eis
  • het (verkort) proces-verbaal van comparitie gehouden op 22 februari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De curator is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2014 aangesteld in het in datzelfde arrest uitgesproken faillissement van Selamat Innovations B.V. (hierna verder: Selamat).
2.2.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn de (indirect) bestuurders van Trint. Selamat is in 2010 door Trint en de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) opgericht, kort gezegd, als onderneming om door hen ontwikkelde producten te vermarkten en intellectuele en industriële eigendomsrechten te verkrijgen, beheren en exploiteren.
Beide oprichters zijn tot bestuurder benoemd en zij namen ieder voor 50% deel in de aandelen van de vennootschap.
2.3.
Op 19 oktober 2010 heeft Trint, mede voor [persoon A] , € 18.000,00 gestort op het rekeningnummer van Selamat i.o. Op diezelfde datum heeft ING B.V. een bankverklaring afgegeven dat het saldo op die rekening € 18.000,- bedroeg ten titel van volstorting op de bij de oprichting van Selamat te plaatsen aandelen.
2.4.
Op 22 oktober 2010 is het bedrag van € 18.000,00 afgeschreven van het rekeningnummer van Selamat en overgemaakt naar de rekening van Trint onder de vermelding ‘
overboeking’.
2.5.
Op 3 november 2010 is Selamat bij notariële akte opgericht door [persoon A] en Trint.
2.6.
Op 21 oktober 2011 is namens Selamat een octrooiaanvraag ingediend voor een schenksysteem en bijbehorende hulpstuk voor verfblikken (hierna: de paint assist).
2.7.
Nadat Trint bij [persoon A] had aangedrongen op een aandelenoverdracht omdat [persoon A] niet in staat was zijn helft van € 9.000,00 aan Trint te voldoen, heeft [persoon A] op
18 oktober 2012 aan [gedaagde sub 2] het volgende gemaild:
Na lang overleg, overwegingen en mijn juridische positie overziende, blijft een wijziging in de aandelen voor mij een non-issue.
Gezien ik voorlopig niet de middelen heb en Trint (…) zonder aandelen overdracht geen investeringen meer wil doen in Selamat (..) blijken de kosten van de PCT aanvraag financieel onhaalbaar. Dit doet mij pijn in mijn hart.
[gedaagde sub 2] heeft op diezelfde dag als volgt gereageerd:
Je bericht is ontvangen (…). Je snapt natuurlijk dat we hiermee niet akkoord gaan. (…)
Plan B gaat in werking en zal je daarover later informeren!
2.8.
Op 25 oktober 2012 is het model van de paint assist op naam van Trint geregistreerd bij het Europese Bureau voor Intellectueel Eigendom (EUIPO) onder nummer [nummer] . In de registratie is [gedaagde sub 3] als uitvinder vermeld.
2.9.
Bij emailbericht van 28 oktober 2012 heeft [gedaagde sub 2] aan [persoon A] het volgende meegedeeld:
Zoals je waarschijnlijk al had vernomen, hebben wij plan B in werking gezet. Plan B houdt in dat we in plaats van het patent een modelbescherming hebben ingediend buiten Nederland. Omdat we niet uit de financiering zijn gekomen in Selamat (…) hebben we dit voorlopig gedaan vanuit Trint (…)
2.10.
Op 25 april 2013 is aan Selamat octrooi verleend voor de paint assist.
Op het octrooischrift worden [persoon A] en [gedaagde sub 3] als uitvinders vermeld.
2.11.
Bij kort geding vonnis van deze rechtbank van 18 oktober 2013 is Trint c.s. veroordeeld tot, kort samengevat, afgifte aan Selamat van de vervaardigde matrijs ten behoeve van de paint assist, als ook tot afgifte van de administratie van Selamat aan [persoon A] om inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering en de gedane verkopen en de afnemers van de paint assist. Daarnaast is aan Trint het verbod opgelegd om, anders dan uit naam van Selamat en met toestemming van [persoon A] , de paint assist te laten vervaardigen, op de markt te brengen en gebruik te maken van de paint assist, waaronder de naam, het model, het logo en de aan de naam hangende websites en emailadressen.
2.12.
Na eerdere mailberichten met betrekking tot deze onderwerpen heeft de curator bij emailbericht van 16 juni 2014 aan [gedaagde sub 2] het volgende geschreven:
(…)
2. U reageert niet op mijn verzoek de registratie van het modelrecht te corrigeren. De rechten daarop vallen in de boedel. (…) Indien ik van u niet binnen 4 dagen de toezegging heb ontvangen dat u onvoorwaardelijk mee zult werken aan de tenaamstelling van de modelrechten op naam van de boedel, dan acht ik mij vrij u in rechte te betrekken.
3. U reageert evenmin op mijn verzoek het door Trint BV aan de boedel onttrokken bedrag van € 18.000,-. Dit bedrag is destijds voorafgaande aan de oprichting van de vennootschap teruggeboekt ten titel van “overboeking”. Volstorting van de geplaatste aandelen is op deze manier ongedaan gemaakt. Ook indien dit bedrag als lening zou kunnen worden aangemerkt, dan dient dit bedrag aan de boedel te worden gerestitueerd. Ik verzoek/sommeer u dit bedrag binnen 4 dagen over te maken naar de boedelrekening (…).
Voor de goede orde onder reserve van rechten.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert na wijziging van eis samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Trint c.s., op straffe van een (hoofdelijke) dwangsom, gebiedt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de op naam van Trint geregistreerde modelrechten met betrekking tot de paint assist op hun kosten te laten registreren op naam van Selamat, in het bijzonder het geregistreerde Europese gemeenschapsmodelrecht bij het EUIPO onder registratienummer [nummer] ;
primair: Trint c.s. hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van het overeenkomstig de bepalingen van de faillissementswet vast te stellen boedeltekort zoals omschreven in artikel 2:248 lid 1 BW;
subsidiair: Trint veroordeelt tot betaling van € 18.000,00 op grond van artikel 2:291 lid 2 BW aan de curator, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2010 tot aan de dag van volledige voldoening;
3. Trint c.s. veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De curator baseert zijn vordering op de navolgende stellingen. Trint heeft het gestorte bedrag voor de aandelen vóór de oprichting van de vennootschap aan Selamat onttrokken zodat geen reële storting is gedaan. Daarnaast zijn de bedrijfsvoering, de exploitatie van de paint assist en de activa overgeheveld naar Trint en heeft Trint het modelrecht op haar eigen naam laten registreren, zulks met uitsluiting van [persoon A] , hetgeen feitelijk de ontmanteling van Selamat inhield. Dit handelen van Trint is volgens de curator te kwalificeren als kennelijk onbehoorlijk bestuur en in strijd met hun verplichtingen ex artikel 2:9 BW. Het is aannemelijk dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. De (indirect) bestuurders van Trint, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , kan bovendien een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt en zij zijn derhalve ook in persoon aansprakelijk voor de schade die de vennootschap heeft geleden. Daarnaast is over 2013 geen administratie gevoerd door Selamat waarmee de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur is gegeven (artikel 2:248 lid 2 BW). De schade, zowel op grond van 2:248 BW als op grond van 6:162 BW, is het nader vast te stellen boedeltekort in het faillissement van Selamat, aldus de curator.
3.3.
Trint c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Hoewel Trint tijdens de comparitie bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis, is dit bezwaar eveneens ter comparitie ongegrond verklaard omdat de rechtbank deze wijziging niet in strijd acht met de eisen van een goede procesorde.
Modelrecht
4.2.
Tussen partijen is allereerst in geschil of Trint gehouden is het op haar naam geregistreerde modelrecht met betrekking tot de paint assist (zie hiervoor onder 2.9.), te laten registreren op naam van Selamat.
De curator stelt dat dit noodzakelijk is omdat de verkoop van het in de boedel vallende octrooirecht belemmerd wordt door de registratie van het modelrecht op naam van Trint en de curator meent dat Selamat het octrooirecht toekomt. De paint assist is een uitvinding van [persoon A] en door hem ingebracht in Selamat, aldus de curator.
Trint c.s. betwist dit en voert aan dat [gedaagde sub 3] de uitvinder is van de paint assist alsmede dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop intellectuele eigendomsrechten zouden worden ondergebracht. Bovendien is de rechtsvordering tot het opeisen van het modelrecht volgens Trint c.s. verjaard op 25 oktober 2015.
4.3.
Voor zover sprake is van een rechtsgeldig modelrecht overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 14 lid 1 van de Gemeenschapsmodellenverordening (GmodV) komt een dergelijk recht toe aan de daadwerkelijke ontwerper of zijn rechtverkrijgende. Wanneer twee of meer personen gezamenlijk een model hebben ontwikkeld, komt het recht op het Gemeenschapsmodel hen gezamenlijk toe (artikel 14 lid 2 van de GmodV). Ingevolge artikel 15 van de GmodV kan de rechthebbende binnen drie jaar na de datum waarop een ingeschreven Gemeenschapsmodel werd gepubliceerd, vorderen dat hij als rechtmatig houder van het Gemeenschapsmodel wordt erkend.
4.4.
Partijen twisten over de vraag of [persoon A] dan wel [gedaagde sub 3] als ontwerper van de paint assist kan worden aangemerkt. Vast staat dat op het octrooischrift zowel [persoon A] als [gedaagde sub 3] als uitvinder worden vermeld en dat bij de registratie van het Gemeenschapsmodel enkel [gedaagde sub 3] als ontwerper wordt vermeld. Zowel [persoon A] als [gedaagde sub 3] maken kennelijk aanspraak op het feit dat zij de paint assist alleen hebben ontworpen, maar de vraag die in dit geschil voorligt is of het modelrecht aan Selamat toekomt. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [persoon A] de ontwerper is, is de enkele niet nader onderbouwde stelling van de curator dat
zijn idee in Selamat heeft ingebracht, onvoldoende om aan te nemen dat Selamat de rechtverkrijgende is van het model. Verder is gesteld noch gebleken dat (de curator namens) Selamat binnen de termijn van drie jaar na 25 oktober 2012 een vordering tot erkenning als rechtmatig houder heeft ingediend. De curator heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke grond het modelrecht aan de vennootschap Selamat zou toekomen, zodat niet wordt toegekomen aan nadere bewijslevering. Gelet hierop zal het onder 1. gevorderde worden afgewezen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.5.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Elke bestuurder is op grond van artikel 2:9 BW tegenover de rechtspersoon gehouden tot behoorlijke vervulling van zijn taak en is hoofdelijk aansprakelijk voor schade voortkomend uit onbehoorlijk bestuur. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Een bestuurder kan ook op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk worden gesteld, bijvoorbeeld door een schuldeiser van een vennootschap. In dat geval geldt voor aansprakelijkheid het vereiste dat hem persoonlijk een ernstig verwijt dient te kunnen worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.6.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan volgens vaste rechtspraak
kort gezegd, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap onder meer worden aangenomen wanneer deze ten tijde van het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling niet persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit is het zogenoemde “Beklamelcriterium”.
4.7.
Ook kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2006:AZ0758). Bij dit zogenoemde “Ontvanger/Roelofsen-criterium” draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal.
4.8.
De curator vordert primair vergoeding van het nader vast te stellen boedeltekort, subsidiair € 18.000,00. Daarbij beroept de curator zich op artikel 2:9 BW, artikel 2:11 BW artikel 6:162 BW en artikel 2:248 BW en stelt, kort samengevat, dat Selamat failliet is gegaan door de onttrekking van het geplaatste aandelenkapitaal van € 18.000,00 nog vóór de oprichting van Selamat, door het overhevelen van de bedrijfsvoering van Selamat naar Trint en het niet voeren van een administratie over 2013, alsmede door de registratie van het modelrecht op naam van Trint.
Trint c.s. voert aan dat niet haar handelen maar de patstelling tussen Trint c.s. en [persoon A] over de financiering van de ondernemingsactiviteiten de oorzaak is van het faillissement. [persoon A] kwam zijn financieringsverplichting niet na en weigerde daarover in overleg te treden om een oplossing te vinden. Weliswaar is gedurende een korte periode sprake geweest van overheveling van activiteiten naar Trint, echter direct na de uitspraak van de voorzieningenrechter is dit volledig ongedaan gemaakt.
4.9.
Onder 4.4. is reeds overwogen dat de curator onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat Selamat het modelrecht toekomt, zodat het standpunt dat het registreren van het modelrecht op naam van Selamat het faillissement van Selamat had kunnen voorkomen, niet kan worden gevolgd. Voor wat betreft de overheveling van de bedrijfsvoering en het actief van Selamat naar Trint is tussen partijen niet in geschil dàt dit is geschied. Vooropgesteld moet worden dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] met het overhevelen van de bedrijfsvoering en al het actief uit Selamat naar een andere vennootschap hun taak als indirect bestuurders ten opzichte van de vennootschap Selamat niet behoorlijk hebben vervuld en dat zij in beginsel aansprakelijk kunnen worden gehouden voor schade voortkomend uit dat onbehoorlijk bestuur. Vervolgens moet worden bezien of dit schade heeft veroorzaakt en zo ja, hoeveel.
4.10.
Na het kort geding vonnis van 18 oktober 2013 (zie hiervoor onder 2.11.) heeft Trint c.s gehoor gegeven aan de veroordeling tot het terug overhevelen van de bedrijfsvoering en de activa van Trint naar Selamat. Volgens Trint c.s. gebeurde dat vrijwel onmiddellijk na het kort geding vonnis. De curator heeft tijdens de comparitie erkend dat Trint c.s. aan de veroordeling in het kort geding vonnis gehoor heeft gegeven, maar heeft daarbij gezegd dat hem niet helemaal duidelijk is of alles was terug gegeven. De curator heeft echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat Trint niet tijdig dan wel niet volledig aan dit kort geding vonnis zou hebben voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank komt derhalve niet vast te staan dat de tijdelijke overheveling van de bedrijfsvoering en de onttrekking van het actief vanwege een dispuut over de financiering van Selamat, het faillissement van Selamat heeft veroorzaakt. Zo heeft de curator niet aangegeven en kon hij desgevraagd ter comparitie geen antwoord geven op de vraag hoeveel tijd er is verstreken tussen het onttrekken uit Selamat en het terug overhevelen van het actief en welke tijdspanne er precies zat tussen die onttrekking en het uiteindelijke faillissement. Anders gezegd, het noodzakelijk causaal verband tussen het handelen van Trint c.s. en het faillissement van Selamat kan op grond van deze stellingen niet worden aangenomen, nu het faillissement eerst vijf maanden na het kort geding vonnis is uitgesproken. Niet valt uit te sluiten dat de impasse tussen de aandeelhouders die al bestond, na de terugstorting van het actief heeft voortgeduurd en dat deze de bedrijfsvoering volledig heeft verlamd. Voor zover de curator stelt dat het niet (meer) willen investeren in Selamat door Trint c.s. heeft geleid tot het faillissement, overweegt de rechtbank dat niet is onderbouwd dat Trint c.s. tot bepaalde financiering gehouden was, anders dan het volstorten van de aandelen en het volgens afspraak voorfinancieren van de volstorting door [persoon A] .
4.11.
Ook de enkele stelling van de curator (zoals voor het eerst ingenomen bij akte wijziging eis die daags voor de comparitie bij de rechtbank is binnen gekomen), dat
er over het jaar 2013 geen administratie is gevoerd, hiermee ex art 2:248 lid 2 BW de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur is gegeven evenals het vermoeden dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement, leidt niet tot een ander oordeel. Trint c.s. heeft gemotiveerd betwist dat er geen administratie was. De administratie van Selamat is aan de curator overhandigd en daaruit kunnen volgens Trint c.s. de rechten en verplichtingen van de vennootschap worden gehaald. Gezien deze gemotiveerde betwisting en het ontbreken van een nadere onderbouwing van deze stelling kan niet worden uitgegaan van het gegeven dat het bestuur niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ex artikel 2:10 BW, zodat het bewijsvermoeden op grond van artikel 2:248 lid 2 BW niet opgaat. Er zijn voor het overige onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie leiden dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Aan nadere bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De alternatieve grondslag van zelfstandige aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (6:162 BW) treft een zelfde lot nu daar geen nadere toelichting op is gegeven.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat Trint c.s. als (indirect) bestuurder Selamat kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd (2:248 BW), dan wel dat zij als (indirect) bestuurder van Selamat ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, dan wel anderszins onrechtmatig heeft gehandeld en uit die hoofde aansprakelijk is voor het boedeltekort.
4.13.
Dan resteert de vordering tot (terug)betaling van het aandelenkapitaal van € 18.000,00. Daar waar de curator stelt dat geen reële storting op de geplaatste aandelen heeft plaatsgevonden en er geen grond bestond voor terugboeking, beroept Trint c.s. zich op verjaring. Verder voert Trint c.s. aan dat het bedrag in delen is besteed aan de financiering van de bedrijfsactiviteiten van Selamat en dat het de uitdrukkelijke bedoeling van partijen was dat het daadwerkelijk ter beschikking bleef van Selamat. Trint c.s. wijst op een door haar opgesteld overzicht van haar investeringen en de door Trint c.s. gemaakte kosten.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst (volstorting van de aandelen) door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden en dat is in onderhavige zaak op 3 november 2010. Ingevolge artikel 3:317 BW wordt de verjaring echter gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan Trint c.s. betoogt, de verjaring met het onder 2.13. genoemde emailbericht van 16 juni 2014 van de curator gestuit. Met de sommatie tot betaling van € 18.000,00 in combinatie met het voorbehoud van rechten, heeft de curator zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehouden. Met het emailbericht van 16 juni 2014 is de verjaring tijdig, te weten vóór 3 november 2015, gestuit zodat het beroep van Trint c.s. op verjaring niet slaagt.
4.15.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of Trint c.s. gehouden is alsnog het volledige bedrag van € 18.000,00 te storten. Vast staat dat het gestorte kapitaalbedrag van € 18.000,00 drie dagen na storting met de algemene omschrijving ‘overboeking’ weer is teruggestort op de rekening van Trint. Er is in feite sprake van een zogenoemd “kasrondje”. Trint c.s. voert weliswaar aan dat het bedrag na het terugstorten in delen is besteed aan de financiering van de bedrijfsactiviteiten van Selamat en dat dit de uitdrukkelijke bedoeling van partijen is geweest, maar dit is verder onvoldoende onderbouwd gesteld of gebleken. Derhalve staat niet vast dat het gestorte kapitaal daadwerkelijk aan de vennootschap in oprichting ter beschikking is gesteld, zoals volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wel is vereist. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de stortingsplicht en dat Trint en [persoon A] daarom ieder als mede-oprichter voor een gelijk deel, namelijk ieder € 9.000,00, kunnen worden aangesproken.
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het subsidiair onder 2. gevorderde jegens Trint worden toegewezen tot een bedrag van € 9.000,00 te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2010.
4.17.
Trint c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarheid bij voorraad houdt in dat de belangen van partijen dienen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. In het onderhavige geval gaat het om betaling van een bedrag tot volstorting van de aandelen van de failliete vennootschap, zodat het belang van de curator bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad in dit geval zwaarder weegt.
4.18.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
veroordeelt Trint om aan de curator te betalen een bedrag van € 9.000,00 (negenduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 3 november 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.