In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 april 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en CvV Beheer B.V. De zaak betreft de hoofdelijkheid van vennoten in een vennootschap onder firma (vof) en de aansprakelijkheid voor schulden die reeds bestonden ten tijde van de toetreding van een nieuwe vennoot. De rechtbank oordeelt dat een vennoot hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de vof die bestonden op het moment van zijn toetreding, zoals vastgelegd in artikel 18 van het Wetboek van Koophandel. Dit is in lijn met de uitleg van de Hoge Raad in het Hoekzema-arrest. De rechtbank wijst erop dat het faillissement van de vof geen invloed heeft op de aansprakelijkheid van de voormalige vennoten. In deze zaak vorderde [eiser] c.s. betaling van een bedrag van € 735.738,25, vermeerderd met rente en kosten, van CvV, die als vennoot van de vof was toegetreden. De rechtbank oordeelt dat CvV hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schuld, ondanks dat zij zich met terugwerkende kracht heeft uitgeschreven als vennoot. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] c.s. toe en veroordeelt CvV tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.