ECLI:NL:RBGEL:2017:2356

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
C/05/308364/HA ZA 16-464
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van bestuurders van vennootschap wegens onbetaalde geldlening na faillissement

In deze zaak vorderde eiseres, [eiser] Participaties B.V., hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 92.003,69, bestaande uit een onbetaalde geldlening van € 75.000,00, contractuele rente, een boete en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering was gebaseerd op de stelling dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun hoedanigheid als (indirect) bestuurders van Rivo Sports onrechtmatig hadden gehandeld door de lening niet terug te betalen en eiseres niet te waarschuwen voor de naderende surseance van betaling van Rivo Sports. De rechtbank oordeelde dat de lening niet tijdig was afgelost en dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde 1] persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank stelde vast dat de lening al sinds 31 december 2014 opeisbaar was en dat [gedaagde 1] niet verplicht was om eiseres te informeren over de surseance van betaling, aangezien de lening al direct opeisbaar was. De vorderingen van eiseres werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/308364 / HA ZA 16-464
Vonnis van 19 april 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] PARTICIPATIES B.V.,
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. L.F. Nijenhuis te Tiel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [woonplaats 2]
2.
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.J.B. Berendsen te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 november 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een financiële holding die verschillende deelnemingen exploiteert.
2.2.
[gedaagde 1] is enig aandeelhouder van [gedaagde 2] , een financiële holding, en via [gedaagde 2] indirect bestuurder van Rivo Sports B.V. (Rivo Sports). Rivo Sports heeft een groothandel in outdoor- en fietsproducten geëxploiteerd.
2.3.
In augustus/september 2014 zijn [eiser] en [gedaagde 1] in gesprek geraakt over participatie en investering van [eiser] in Rivo Sports.
2.4.
Vooruitlopend op een participatieovereenkomst heeft [eiser] € 75.000,00 geleend aan Rivo Sports. In de overeenkomst van geldlening van 25 september 2014 staat, voor zover van belang, het volgende:
in aanmerking nemende dat:
 schuldenaar [Rivo Sports, rb] behoefte heeft aan liquiditeit;
 schuldeiser [ [eiser] , rb] de intentie heeft een financiering te verstrekken aan schuldenaar, nadat een participatie in schuldenaar is geëffectueerd, hetgeen zal worden vastgelegd in een intentieovereenkomst;
 schuldenaar echter per direct liquide middelen nodig heeft om een container van Lezyne vrij te kunnen maken;
 schuldeiser daarom vooruitlopend op een eventuele participatie van schuldeiser in schuldenaar bereid is een geldlening van € 75.000 (…) te verstrekken aan schuldenaar;
 schuldeiser en schuldenaar ter zake van de geldlening van € 75.000 (…) overeen zijn gekomen een akte van geldlening op te stellen, welke geldlening wordt geacht te zijn aangegaan op de hierna te noemen voorwaarden;
komen het volgende overeen:
Artikel 1. Hoofdsom
1. Schuldeiser verstrekt aan schuldenaar ter leen een bedrag groot € 75.000 (…)
2. Schuldenaar verklaart de hoofdsom te hebben ontvangen (…)
Artikel 2. Rente
Over de hoofdsom, of het eventuele restant daarvan, is schuldenaar een rente verschuldigd van 8% (…) per jaar.
Dit rentepercentage geldt voor de gehele looptijd van de lening.
De rente vervalt per maand achteraf op de laatste dag van iedere maand, voor de eerste keer op 31 oktober 2014, over het alsdan verstreken tijdvak.
Artikel 3. Looptijd en (vervroegde) aflossing
De schuldenaar lost de hoofdsom af zodra de participatie van schuldeiser in schuldenaar is geëffectueerd, dan wel zoveel eerder bij verkoop van de artikelen uit voormelde container.
De hoofdsom dient uiterlijk op 31 december 2014 geheel te zijn afgelost.
Tijdens de looptijd is schuldenaar evenwel te allen tijde bevoegd de hoofdsom of het eventuele restant daarvan geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen.
Schuldenaar is ter zake van deze vervroegde aflossing aan schuldeiser geen boete verschuldigd.
Artikel 4. Zekerheden
Als zekerheid voor de correcte nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst, zal schuldenaar op eerste vordering aan schuldeiser verpanden de aan schuldenaar toebehorende voorraad en debiteuren.
Schuldeiser is ermee bekend dat de voorraad en debiteuren reeds zijn verpand aan de Rabobank.
(…)
Artikel 5. Opeisbaarheid
De hoofdsom of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente, zal terstond opeisbaar zijn:
a. in geval van fusie, splitsing, ontbinding, faillissement, surseance van betaling van schuldenaar;
(…)
Schuldenaar zal in gebreke zijn door het enkele verloop van de bepaalde termijnen of het enkele feit der niet of niet-behoorlijke nakoming of overtreding, zonder dat daartoe een ingebrekestelling, aanmaning, bevel of soortgelijke daad van rechtsvervolging nodig zal zijn.
Artikel 6. Informatieplicht
Schuldenaar is gehouden direct feiten en omstandigheden die (mogelijkerwijze) leiden tot een directe opeisbaarheid als bedoeld in artikel 5, te melden aan schuldeiser, dit onder directe verbeurte van een boete van € 5.000 (…) ingeval schuldenaar zijn informatieverplichting niet nakomt.
(…)
Artikel 11. Kosten
Alle kosten waartoe deze lening aanleiding geeft, of in de toekomst geven zal, daaronder die welke schuldeiser nodig acht tot behoud en ter uitoefening van zijn rechten, komen ten laste van schuldenaar.
(…)
2.5.
Op 2 oktober 2014 hebben [eiser] , [gedaagde 2] en Rivo Sports een intentieovereenkomst getekend. [eiser] zou tegen betaling van € 325.000,00 een aandelenbelang van 51% verkrijgen in Rivo Sports en daarnaast zou [eiser] een lening van € 325.000,00 aan Rivo Sports verstrekken.
2.6.
Op 14 november 2014 heeft [naam] (van [eiser] ) aan [gedaagde 1] het volgende geschreven:
De afgelopen weken is gebleken dat er ongewild veel misverstanden ontstaan bij de communicatie tussen Rivo Sports bv en [eiser] Participaties bv.
Duidelijke open communicatie en het mekaar goed kunnen begrijpen is essentieel om een succesvolle samenwerking tot stand te brengen en in stand te houden voor de toekomst.
Ondanks de duidelijk aanwezige (groei)mogelijkheden binnen Rivo Sports bv hebben de aandeelhouders van [eiser] daarom besloten niet in te stemmen met een participatie in Rivo Sports bv.
Dat houdt dus in dat wij afzien van het participeren in Rivo Sports bv.
2.7.
Op 16 januari 2015 schrijft (de advocaat van) [eiser] aan Rivo Sports het volgende:
Op uiterlijk 31 december 2014 had de gehele lening van EUR 75.000 afgelost moeten worden zoals in artikel 3 lid 1 is bepaald.
Over de aflossing is contact geweest met de heer [naam] . In januari 2015 heeft de heer [naam] wederom contact gezocht over de aflossing van de geldlening. Hij sprak daartoe onder meer uw voicemail in. Enige reactie heeft hij niet gekregen.
(…)
Ik stel vast dat u in gebreke bent gebleven met de aflossing (…) waardoor de geldlening ineens en geheel opeisbaar is geworden en u in verzuim bent met de nakoming van de verplichting tot gehele aflossing. Ook hebt u de rentenota’s (…) niet voldaan. (…)
(…)
Ik zal over gaan tot het nemen van rechtsmaatregelen (…) tenzij u het volledige bedrag van EUR 75.000 te vermeerderen met de verbeurde boete van EUR 5.000 en de verschuldigde rente vanaf de aanvang van de geldlening (…) tot en met 31 januari 2015 van in totaal EUR 2.108,22 uiterlijk vóór vrijdag 23 januari 2015 geheel is voldaan. Het leggen van beslag kunt u voorkomen door ook voor vrijdag 23 januari 2015 voor een bedrag van EUR 100.000 ofwel een bankgarantie te stellen dan wel andere harde zekerheid te bieden anders dan pandrecht in tweede verband. (…)
2.8.
Op 2 februari 2015 schrijft (de advocaat van) [eiser] aan Rivo Sports het volgende:
(…)Hierbij sommeer ik u vandaag op grond van artikel 4 van de overeenkomst van geldlening een tweede pandrecht op de voorraden en debiteuren van Rivo Sports BV aan [eiser] Participaties BV te verstrekken.
(...)
Indien u geen van beide zekerheid verleent of die niet tijdig verleent, als gevolg waarvan cliënt (mogelijk) schade lijdt vanwege een mogelijk faillissement, houd ik u namens cliënt persoonlijk aansprakelijk voor het door cliënt te lijden verlies op de verstrekte geldlening. (…)
2.9.
Op 28 januari 2015 is aan Rivo Sports surseance van betaling verleend en deze is vervolgens op 2 februari 2015 omgezet in een faillissement.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tot betaling van € 92.003,69 (bestaande uit € 75.000,00 aan geldlening, € 9.108,22 aan contractuele rente tot 1 april 2016, € 5.000,00 aan boete en € 2.895,47 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met contractuele rente (8% per jaar) over het bedrag van de geldlening en vermeerderd met de proceskosten.
3.2.
[eiser] baseert haar vordering op de stelling dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in hun hoedanigheid als (indirect) bestuurders van Rivo Sports onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld doordat zij hebben bewerkstelligd dat een door [eiser] aan Rivo Sports verstrekte geldlening niet is terugbetaald. Verder hebben zij [eiser] niet gewaarschuwd voor de naderende surseance van betaling en nagelaten een tweede pandrecht te vestigen ten behoeve van [eiser] . Als gevolg hiervan is [eiser] nu concurrent schuldeiser, terwijl zij met een tweede pandrecht wel terugbetaald had kunnen worden omdat uit het faillissementsverslag blijkt dat de faillissementsboedel toereikend was. Om die reden zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [eiser] heeft geleden en die bestaat uit de hoofdsom van de geldlening, de daarover verschuldigde rente, de op artikel 6 van de overeenkomst van geldlening gebaseerde boete en de op artikel 11 daarvan gebaseerde buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de lening van € 75.000,00 niet tijdig (uiterlijk 31 december 2014) door Rivo Sports is afgelost. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.2.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan volgens vaste rechtspraak
kort gezegd, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap onder meer worden aangenomen wanneer deze ten tijde van het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling niet persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hoewel in de dagvaarding is verwezen naar dit zogenoemde “Beklamelcriterium”, heeft [eiser] desgevraagd tijdens de comparitie verklaard dat dit verwijt niet aan de orde is.
4.3.
Ook kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2006:AZ0758). Bij dit zogenoemde “Ontvanger/Roelofsen-criterium” draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal.
4.4.
[eiser] beroept zich op dit criterium. Zij stelt daartoe dat [gedaagde 1] jegens haar een persoonlijke zorgvuldigheidsverplichting had omdat hij wist dat de overeenkomst werd gesloten in een periode waarin het niet goed ging met Rivo Sports en dat [eiser] een risico nam door het geld uit te lenen. Dit was ook de reden dat [eiser] een harde zekerheid had bedongen in de vorm van het op eerste verzoek verstrekken van een (tweede) pandrecht. Toch heeft [gedaagde 1] als (indirect) bestuurder van Rivo Sports bewust nagelaten om de lening terug te betalen, terwijl Rivo Sports daartoe wel de middelen had en heeft [gedaagde 1] nagelaten het tweede pandrecht, waarop [eiser] recht had, te vestigen, waarmee [gedaagde 1] de mogelijkheden tot verhaal van de vordering heeft gefrustreerd. Ten slotte heeft [gedaagde 1] nagelaten tijdig melding te doen van de omstandigheid dat Rivo Sports surseance van betaling ging aanvragen, waarmee hij willens en wetens de belangen van [eiser] heeft geschaad, die nu als concurrent schuldeiser met lege handen kwam te staan. [eiser] stelt dat dit nalaten van [gedaagde 1] als (indirect) bestuurder ten opzichte van haar in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig was dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij dus aansprakelijk is voor de ontstane schade.
4.5.
Nu [eiser] zich erop beroept dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt omdat [gedaagde 1] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op haar de stelplicht en de bewijslast van de feiten en de omstandigheden waaruit dit volgt.
4.6.
Met betrekking tot het verwijt dat [gedaagde 1] bewust heeft nagelaten om Rivo Sports de lening terug te laten betalen terwijl dat wel mogelijk was, heeft [eiser] gesteld dat de geldlening bedoeld was om een container met producten te kunnen kopen. Met de wederverkoop van die producten zou Rivo Sports een omzet van ruim 120 duizend euro genereren, waarmee de lening direct, en zeker vóór 31 december 2014, kon worden terugbetaald. Rivo Sports heeft een groot deel van de goederen ook verkocht, maar nagelaten de opbrengsten te gebruiken om [eiser] te betalen.
4.7.
[gedaagde 1] heeft hiertegen als verweer gevoerd dat de Rabobank de kredietfaciliteit van Rivo Sports per 1 oktober 2014 had beperkt en er nog een verdere beperking zou plaatsvinden per 1 februari 2015. De opbrengsten van de verkopen werden om die reden door de Rabobank direct verrekend in rekening-courant. Vervolgens ging de participatie van [eiser] in Rivo Sports niet door en mislukten verwoede pogingen van [gedaagde 1] om een andere investeerder te vinden. Gelet op de reeds bestaande en bij [eiser] bekende liquiditeitsproblemen betekende dit dat Rivo Sports niet in staat was de lening terug te betalen. Van onwil of verwijtbaar handelen was volgens [gedaagde 1] dus geen sprake.
4.8.
Door [eiser] is weliswaar gesteld dat sprake is van benadeling van [eiser] en dat [gedaagde 1] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, maar de enkele omstandigheid dat de lening niet is terugbetaald is daartoe onvoldoende. [gedaagde 1] heeft nader toegelicht waarom Rivo Sports de lening niet kon terugbetalen. Door [eiser] is niet weersproken dat sprake was van liquiditeitsproblemen bij Rivo Sports, van een beperking van de kredietfaciliteit door de Rabobank en van het mislukken van pogingen om een investeerder te vinden. Onder deze omstandigheden heeft [eiser] met de enkele stelling dat het geld beschikbaar en geoormerkt was, onvoldoende onderbouwd dat de opbrengsten van de verkoop van de goederen beschikbaar waren om aan [eiser] te betalen en dat [gedaagde 1] met betrekking tot het niet terugbetalen van de lening door Rivo Sports een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt.
4.9.
Met betrekking tot het verwijt dat [gedaagde 1] bewust heeft nagelaten het tweede pandrecht te vestigen, heeft [eiser] gesteld dat zij meermaals, zowel telefonisch als met de brieven van 16 januari en 2 februari 2015, heeft geprobeerd een pandrecht gevestigd te krijgen. Dit heeft [gedaagde 1] nagelaten hoewel hij daartoe verplicht was, het vestigen van het pandrecht eenvoudig was en die vestiging voor Rivo Sports geen nadelige gevolgen had.
4.10.
[gedaagde 1] voert hiertegen aan dat artikel 4 van de overeenkomst van geldlening bepaalt dat de schuldenaar ( [gedaagde 1] ) op eerste vordering van de schuldeiser ( [eiser] ) de aan de schuldenaar toebehorende voorraad en debiteuren zal verpanden. [eiser] heeft pas op 2 februari 2015 vestiging van dit pandrecht gevorderd, op welk moment Rivo Sports al failliet was. Daarvoor heeft [eiser] nimmer telefonisch verzocht om vestiging van een dergelijk pandrecht terwijl in de brief van 16 januari 2015 door [eiser] nu juist werd gevraagd om een andere zekerheid dan een tweede pandrecht. Nu Rivo Sports pas op eerste vordering door [eiser] gehouden was een tweede pandrecht te vestigen en dit voor het faillissement nooit is gevorderd, stelt [gedaagde 1] dat hem terzake geen verwijt valt te maken.
4.11.
Niet in geschil is dat Rivo Sports pas op eerste vordering van [eiser] gehouden was een tweede pandrecht te vestigen. Evenmin is in geschil dat de brief van 2 februari 2015 waarbij gevorderd werd een tweede pandrecht te vestigen, te laat was aangezien Rivo Sports op die dag failliet is verklaard en zij dus op grond van artikel 23 Fw geen pandrecht meer kon vestigen. [eiser] heeft verder niet gesteld dat zij vóór 1 januari 2015 mondeling heeft verzocht om vestiging van het pandrecht en heeft verklaard dat zij nadien [gedaagde 1] niet meer te spreken kreeg. Daarmee staat vast dat [eiser] nimmer mondeling heeft gevorderd dat een pandrecht werd gevestigd.
Daarmee resteert de vraag of [eiser] heeft verzocht mee te werken aan vestiging van een tweede pandrecht in de brief van 16 januari 2015. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. In die brief wordt immers gevraagd een bankgarantie te stellen dan wel andere harde zekerheid te bieden anders dan pandrecht in tweede verband. Daarmee wordt dus juist gevraagd om iets anders dan een pandrecht in tweede verband zodat deze brief in redelijkheid niet kan worden gezien als het inroepen van artikel 4 van de geldlening.
Nu nimmer door [eiser] is gevorderd het tweede pandrecht te vestigen, heeft [gedaagde 1] ook in zoverre niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband nog op dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de verklaring van [gedaagde 1] dat als wél zou zijn verzocht om effectuering van het pandrecht, hij hieraan zijn medewerking zou hebben verleend. Ook zou het verlenen van een pandrecht aan [eiser] zonder een daartoe strekkende vordering mogelijk als paulianeus hebben te gelden.
4.12.
Ten slotte heeft [eiser] betoogd dat het ernstig verwijtbaar was dat [gedaagde 1] heeft nagelaten tijdig melding te doen van de omstandigheid dat Rivo Sports surseance van betaling ging aanvragen, terwijl hij wist dat de lening nog niet was terugbetaald en [eiser] zonder pandrecht achter het net zou vissen. Door dit niet tijdig te melden heeft Rivo Sports ook haar informatieverplichting op grond van artikel 6 van de overeenkomst van geldlening geschonden, zodat de in die bepaling opgenomen boete van € 5.000,00 verschuldigd is.
4.13.
[gedaagde 1] voert hiertegen aan dat Rivo Sports op grond van artikel 6 van de overeenkomst van geldlening slechts gehouden was feiten en omstandigheden te melden die mogelijkerwijze zouden leiden tot een directe opeisbaarheid van de lening als bedoeld in artikel 5. De lening was op grond van artikel 5 lid 2 van de overeenkomst echter al sinds 31 december 2014 direct opeisbaar omdat de lening op dat moment nog niet volledig was terugbetaald. Het voornemen van Rivo Sports eind januari 2015 om surseance van betaling aan te vragen, bracht dus geen verandering in de opeisbaarheid van de lening zodat de informatieplicht van artikel 6 niet aan de orde was. Als [gedaagde 1] [eiser] desondanks op de hoogte had gesteld van dit voornemen, had hij daarmee juist de overige schuldeisers van Rivo Sports benadeeld, hetgeen mogelijk jegens hen onrechtmatig zou zijn geweest.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat een bestuurder van een vennootschap die afstevent op een surseance van betaling of faillissement, in algemene zin niet gehouden is dit aan zijn crediteuren te melden. Dit maakt dat [gedaagde 1] slechts mogelijk onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld als hem een ernstig verwijt zou zijn te maken van de schending van een uit de overeenkomst van geldlening volgende mededelingsplicht. De mededelingsplicht op grond van artikel 6 is echter beperkt tot feiten en omstandigheden die mogelijkerwijze zouden leiden tot een directe opeisbaarheid van de lening. In aanmerking genomen dat de lening al sinds 31 december 2014 direct opeisbaar was, was deze mededelingsplicht daarna dus niet meer aan de orde. Dit betekent dat [gedaagde 1] ook niet kan worden verweten dat hij [eiser] in januari 2015 niet op de hoogte heeft gesteld van het voornemen om surseance van betaling te vragen.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde 1] als (indirect) bestuurder van Rivo Sports ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat haar vorderingen zullen worden afgewezen.
4.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat € 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.717,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 3.717,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.