[medewerker] verklaard dat iedereen een sticker met een nummer krijgt en dat deze wordt gescand en dat zij nummer 17 heeft, heeft [medewerker] verklaard dat iedere werknemer zijn eigen sticker met daarop een nummer heeft, dat de sticker wordt gescand en dan duidelijk is wie de inhoud heeft geplukt en dat zij nummer 18 heeft en heeft [medewerker] verklaard dat de kratjes met de geplukte champignons een barcode hebben en dat haar code nummer 16 is. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen met hun verwijzing naar enkele pagina’s van bijlage 16 bij het boetebesluit niet aannemelijk gemaakt dat niet alle vreemdelingen een eigen pluknummer hadden. Hieruit blijkt immers, anders dan eiseressen stellen, niet dat meerdere vreemdelingen pluknummer 1 hadden. Gelet hierop bieden de boeterapporten voldoende grondslag voor de vaststelling dat de vreemdelingen op de aldaar genoemde locaties werkzaamheden voor eiseressen hebben verricht. De door eiseressen gestelde onzorgvuldigheden in het plukregistratiesysteem doen hier, wat daar ook van zij, niet aan af.
23. Met betrekking tot het betoog van eiseressen dat de vreemdelingen niet over een tewerkstellingsvergunning hoefden te beschikken omdat sprake is van zuivere grensoverschrijdende dienstverlening en niet van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, overweegt de rechtbank als volgt.
24. Volgens eerdervermeld arrest Vicoplus is de terbeschikkingstelling van werknemers in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, van de Richtlijn een dienstverrichting tegen vergoeding waarbij de ter beschikking gestelde werknemer in dienst blijft van de dienst verrichtende onderneming en er geen arbeidsovereenkomst tot stand komt met de inlenende onderneming. Deze terbeschikkingstelling wordt erdoor gekenmerkt dat de verplaatsing van de werknemer naar de lidstaat van ontvangst het doel op zich van de dienstverrichting door de dienstverlenende onderneming vormt en dat deze werknemer zijn taken onder toezicht en leiding van de inlenende onderneming vervult.
25. Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet heeft bewezen dat de vreemdelingen hun werkzaamheden onder hun toezicht en leiding hebben verricht. Eiseressen voeren aan dat het toezicht en de leiding over de vreemdelingen werden verricht door [bedrijf] . Gelet hierop wordt niet voldaan aan alle drie de door het Hof in het arrest Vicoplus geformuleerde criteria, aldus eiseressen.
Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eiseressen verwezen naar de door hen met [bedrijf] gesloten aannemingsovereenkomsten, waarin – kort samengevat – is bepaald dat de werknemers van [bedrijf] de werkzaamheden onder toezicht en leiding van [bedrijf] verrichten en dat eiseressen niet gerechtigd zijn over deze werknemers enigerlei gezag, leiding of toezicht uit te oefenen. Verder hebben volgens eiseressen de vreemdelingen verklaard dat de leiding en het toezicht op de door hen uitgevoerde werkzaamheden berustten bij de bedrijfsleidster, dan wel de voormensen die tevens in dienst waren van [bedrijf] . De omstandigheid dat [directeur] leiding gaf aan en toezicht hield op andere werknemers, die in dienst waren van eiseres III, of in dienst van een uitzendbureau, zegt niets over het geven van leiding aan en het houden van toezicht op de vreemdelingen, aldus eiseressen. De oogstwerkzaamheden die [bedrijf] in opdracht van eiseressen op de verschillende locaties uitvoerde, werden immers enkel door de vreemdelingen uitgevoerd en niet zoals verweerder stelt, ‘aangevuld’ met eigen werknemers van eiseressen en uitzendkrachten. Van onderlinge samenwerking was derhalve geen sprake. In dit verband hebben eiseressen verwezen naar de verklaring van [medewerker] , naar de verklaringen van [medewerker] , [medewerker] , [medewerker] , [medewerker] , [medewerker] , [medewerker] , [medewerker] en [medewerker] , alsmede naar de verklaringen van de vreemdelingen. Ook op basis van het plukregistratiesysteem kan volgens eiseressen niet worden geconcludeerd dat de vreemdelingen hebben samengewerkt met werknemers van eiseressen dan wel ingehuurde uitzendkrachten. Eiseressen hebben voorts de deskundigheid van [medewerker] , naar wiens verklaring verweerder heeft verwezen ter onderbouwing van zijn standpunt dat de vreemdelingen onder leiding en toezicht van eiseressen stonden, betwist. De heer [medewerker] is immers nooit op de champignonkwekerijen van eiseressen geweest en kan dan ook niet uit eigen waarneming verklaren over het oogstproces zoals dat plaatsvindt bij eiseressen. Bovendien heeft [bedrijf] zeer deskundige werknemers in dienst met ervaring met en verstand van champignonteelt en het oogsten van champignons. Deze werknemers had [bedrijf] als voormensen op de diverse locaties gestationeerd en de algehele leiding was in handen van
[medewerker] . Deze voormensen controleerden iedere dag de cellen en bepaalden voor de volgende dag waar en met hoeveel mensen moest worden gewerkt, aldus eiseressen.
26. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is dat de vreemdelingen hun werkzaamheden onder toezicht en leiding van eiseressen hebben verricht.
Verweerder acht het niet aannemelijk dat het teeltproces vanuit Bulgarije werd aangestuurd en heeft in dit verband verwezen naar de verklaring van getuige-deskundige [medewerker] , opgenomen in het aanvullend boeterapport van 13 november 2012, dat het telen van champignons een bepaalde deskundigheid vereist, dat visuele waarneming een belangrijke factor is en dat het niet logisch is dat vanuit het buitenland wordt bepaald welke cel oogstrijp is en hoeveel plukkers daarvoor worden ingezet. Ook [medewerker] en [medewerker] hebben verklaard dat het niet mogelijk is dat vanuit Bulgarije wordt bepaald in welke cel moet worden geplukt. Volgens verweerder is voorts niet gebleken dat de voormensen van [bedrijf] op de diverse locaties van eiseressen deskundigheid op het gebied van het teeltproces bezitten, zodat het teeltproces niet door [bedrijf] kan zijn gestuurd. [directeur] is daarentegen, als teler, de deskundige bij uitstek en de aangewezen persoon om te bepalen hoe het teeltproces verloopt en wanneer in welke cel dient te worden geoogst, hetgeen hij blijkens de verklaringen van [medewerker] en [medewerker] ook deed, aldus verweerder. Verder blijkt volgens verweerder uit de verklaringen van [medewerker] en [medewerker] dat [directeur] ’s morgens met briefjes plukopdrachten gaf. Verder blijkt volgens verweerder dat de eigen werknemers van eiseressen en/of de ingehuurde uitzendkrachten op verschillende locaties werden ingezet en ook op dezelfde locaties werkten als de vreemdelingen. De plukwerkzaamheden werden derhalve niet volledig uitgevoerd door de vreemdelingen, maar ook door personeel dat onder leiding en toezicht van [directeur] stond. Uit verklaringen van de getuigen [medewerker] , [medewerker] , [medewerker] , [medewerker] en [medewerker] volgt dat [directeur] hiertoe opdracht gaf. Derhalve had [directeur] gezag over de plukwerkzaamheden op de verschillende locaties.
Gelet op al het voorgaande komt de feitelijke situatie niet overeen met de aannemingsovereenkomsten. Er is geen sprake van een afgebakende opdracht die alleen door de vreemdelingen onder leiding en toezicht van [bedrijf] werden uitgevoerd, aldus verweerder.
27. In het arrest van 18 juni 2015 (Martin Meat Kft., ECLI:EU:C:2015:405) heeft het Hof het criterium ‘"toezicht en leiding", zoals geformuleerd in het arrest Vicoplus, nader uitgewerkt. In punt 40 heeft het Hof overwogen dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen controle en leiding over de werknemers zelf en de verificatie door een klant dat een dienstverrichtingsovereenkomst naar behoren is uitgevoerd. Bij dienstverrichting is immers gebruikelijk dat een klant controleert of de dienst conform de overeenkomst is uitgevoerd. Bovendien kan een klant bij een dienstverrichting bepaalde algemene aanwijzingen geven aan de werknemers van de dienstverrichter zonder dat daarbij ten aanzien van die werknemers sprake is van uitoefening van toezicht en leiding in de zin van bedoeld criterium, voor zover de dienstverrichter aan de werknemers de specifieke en individuele aanwijzingen geeft die hij nodig acht voor de uitvoering van de betrokken dienst, aldus het Hof.
28. De rechtbank stelt vast dat in artikel 4 van de door eiseressen met [bedrijf] gesloten aannemingsovereenkomsten, voor zover thans van belang, is bepaald dat de werknemers van [bedrijf] zijn gehouden de werkzaamheden onder toezicht en leiding van [bedrijf] te verrichten, dat zij daarbij de aanwijzingen van [bedrijf] dienen op te volgen en dat eiseressen niet gerechtigd zijn over genoemde werknemers enigerlei gezag, leiding of toezicht uit te oefenen.
29. De rechtbank is van oordeel dat uit de getuigenverklaringen niet kan worden opgemaakt dat de vreemdelingen, anders dan zoals overeengekomen in de tussen eiseressen en [bedrijf] gesloten overeenkomsten, hun taken onder toezicht en leiding van eiseressen vervulden en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van een aantal vreemdelingen, namelijk bedrijfsleidster [medewerker] , haar vervangster [medewerker] en de voormensen op de in de boeterapporten genoemde locaties ( [medewerker] , [medewerker] , [medewerker] en [medewerker] ) kan – kort samengevat – worden opgemaakt dat zij (al dan niet in opdracht van hun chef in Bulgarije) werkopdrachten aan de vreemdelingen gaven, dat zij kwaliteitscontroles uitvoerden, dat zij de werktijden van de vreemdelingen bepaalden en dat de vreemdelingen zich bij hen moesten melden indien zij ziek waren of vrij wilden zijn, waarna zij dit doorgaven aan [bedrijf] . De rechtbank verwijst naar de verklaring van [medewerker] , dat zij verantwoordelijk is voor de groep Bulgaarse champignonplukkers die in Nederland voor [bedrijf] op de verschillende locaties werken, dat op iedere locatie een voorman aanwezig is, dat zij de werkopdrachten geeft, dat er alleen wordt gewerkt met eigen werknemers, dat de werknemers zich bij haar moeten melden als ze vrij willen of ziek zijn, waarna zij [bedrijf] hiervan op de hoogte stelt, dat zij [bedrijf] informeert als de kwaliteit van het champignonbed niet goed is en dat zij, als er klachten zijn over het werk of de kwaliteit van de champignons, hierover telefonisch bericht krijgt van [bedrijf] . De rechtbank verwijst verder naar de verklaring van [medewerker] dat zijn chef in Bulgarije is, dat hij van hem hoort in welke cel moet worden geplukt en dat hij die ochtend van [medewerker] heeft gehoord hoeveel champignons van elke soort moesten worden geplukt.
De rechtbank overweegt verder dat de verklaringen van meerdere vreemdelingen voormelde, door [medewerker] en de voormensen, omschreven werkwijze bevestigen, zodat hieruit evenmin kan worden afgeleid dat de vreemdelingen hun taken onder toezicht en leiding van eiseressen vervulden. Zo heeft bijvoorbeeld vreemdeling [medewerker] verklaard dat [medewerker] de voorman is, dat hij zegt wat ze moet doen, dat hij de kwaliteitscontrole doet en dat ze bij
moet melden dat ze ziek is of vrij wil zijn, heeft vreemdeling [medewerker] verklaard dat [medewerker] de baas is, dat zij de opdrachten geeft, dat zij de kwaliteit van de champignons controleert en dat ze bij [medewerker] moet melden dat ze ziek is of vrij wil zijn en heeft vreemdeling [medewerker] verklaard dat [medewerker] het werk verdeelt, haar vertelt wat ze moet doen en dat ze zich bij [medewerker] ziek moet melden.
Uit de verklaringen van medewerkers van eiseressen – zie bijvoorbeeld de verklaring van [medewerker] , medewerkster van eiseres III, dat [directeur] de Bulgaarse plukkers weleens aansprak op de kwaliteit en snelheid van het plukken en de verklaring van [medewerker] , die als zelfstandige werkzaamheden verricht voor eiseres I, dat hij zorgt voor het juiste klimaat, dat de plukkers zelf kunnen zien wat ze moeten plukken, dat hij geen bemoeienis heeft met het plukproces en dat hij de plukkers weleens aanspreekt, maar hen geen opdrachten geeft – kan worden opgemaakt dat eiseressen de werkzaamheden van de vreemdelingen controleerden. De rechtbank is echter van oordeel dat de beschreven gedragingen als controles in het kader van de kwaliteit en de voortgang kunnen worden beschouwd, die eiseressen uitvoerden in hun hoedanigheid van klant bij de dienstverrichting. Uit deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat eiseressen de vreemdelingen specifieke en individuele aanwijzingen gaven ter uitvoering van hun werkzaamheden. De enkele omstandigheid dat [medewerker] , werkneemster van eiseres III, heeft verklaard dat [directeur] op 12 oktober 2011 wegens drukte een grotere ploeg Bulgaarse plukkers heeft ingezet, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel. Uit deze verklaring van getuige [medewerker] volgt evenals uit de verklaring van [medewerker] , dat [directeur] briefjes klaarlegde waarop stond in welke cel en welke hoeveelheid en grootte moest worden geplukt, maar daaruit blijkt niet dat [directeur] deze briefjes, behalve voor de werkneemsters van eiseressen, ook voor de vreemdelingen klaarlegde.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet genoegzaam heeft bewezen dat de werknemers in dienst van eiseressen, dan wel ingehuurd via een uitzendbureau, op hetzelfde moment in dezelfde cellen werkten als de vreemdelingen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaring van [medewerker] , medewerker van eiseres III en bedrijfsleider op de locatie [adres] te [woonplaats] , dat hij weet dat de vreemdelingen via een bepaalde constructie werken, dat er geen vermenging mag plaatsvinden tussen de vreemdelingen en het ‘eigen’ personeel en dat de vreemdelingen een voorman hebben die hetzelfde werk doet als hij. De rechtbank verwijst voorts naar de verklaringen van
[medewerker] en [medewerker] , beiden uitzendkrachten, en [medewerker] , medewerkster van eiseres III, dat zij nog nooit met Bulgaarse vreemdelingen hebben samengewerkt, alsmede naar de verklaring van uitzendkracht [medewerker] dat iedereen weet dat niet met Bulgaarse plukkers mag worden samengewerkt en dat zij dit ook nog nooit heeft gedaan. De verklaring van [medewerker] dat ze soms bij de Bulgaarse ploegen in de cel werkte, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel. Nu niet is aangetoond dat de vreemdelingen op hetzelfde moment in dezelfde cellen werkten als het ‘eigen’ personeel van eiseressen, volgt uit de omstandigheid dat [directeur] leiding gaf aan en toezicht hield op dit personeel, dan ook niet dat [directeur] leiding gaf aan en toezicht hield op de vreemdelingen.
De verklaring van [medewerker] dat een deskundig persoon aanwezig moet zijn voor sturing van het oogstproces en dat het niet logisch is dat vanuit het buitenland zou worden bepaald welke cel oogstrijp is en hoeveel plukkers daarvoor worden ingezet, alsmede de verklaringen van [medewerker] en [medewerker] , medewerkers van [bedrijf] , dat het niet mogelijk is dat vanuit Bulgarije wordt bepaald welke cel geplukt moet worden omdat uiterlijk een dag van tevoren kan worden bepaald of er de volgende dag geplukt kan worden, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat verweerder heeft aangetoond dat de vreemdelingen hun werkzaamheden onder leiding en toezicht van eiseressen uitvoerden. Dat de bedrijfsleidster en de voormensen van [bedrijf] mogelijk minder deskundig zijn dan eiseressen, maakt dit niet anders.
30. Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat niet aan alle drie door het Hof in het arrest Vicoplus geformuleerde criteria is voldaan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de dienstverrichting door [bedrijf] alleen heeft bestaan uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in vorenbedoelde zin. Gelet hierop heeft verweerder zich eveneens ten onrechte op het standpunt gesteld dat in dit geval tewerkstellingsvergunningen waren vereist en dat, nu deze niet waren afgegeven, eiseressen artikel 2, eerste lid, van de Wav hebben overtreden. Het betoog van eiseressen slaagt.
31. Ten aanzien van het betoog van eiseressen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden omdat de totale procedure te lang heeft geduurd, overweegt de rechtbank als volgt.
32. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
33. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer eerdervermelde uitspraak van 8 februari 2017) is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM overschreden, indien de duur van de totale procedure onredelijk lang is. Verder heeft, zoals volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, waarbij de Afdeling zich heeft aangesloten, voor de beslechting van het geschil aangaande een punitieve sanctie in beroep als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak is gedaan en dat deze termijn aanvangt op het moment dat vanwege het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006 en onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK5859). Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer voormelde uitspraak van
9 december 2009) dat een bestuursorgaan in de regel eerst met de boetekennisgeving jegens de beboete een handeling verricht waarin deze de verwachting mag ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zal opleggen. In beginsel zal derhalve de datum van de kennisgeving gelden als het tijdstip waarop de redelijke termijn aanvangt.
34. De redelijke termijn is in de onderhavige gevallen aangevangen met de boetekennisgevingen van 15 november 2012. Gelet op het feit dat de rechtbank het onderzoek op 27 december 2016 heeft gesloten en daarbij heeft bepaald dat binnen een termijn van uiterlijk zes weken uitspraak wordt gedaan (welke termijn vervolgens is verlengd), is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee en een half jaar. Uit hetgeen in rechtsoverweging 30 is overwogen, volgt dat de boetes onterecht zijn opgelegd, zodat vermindering daarvan wegens overschrijding van de redelijke termijn niet mogelijk is. Eiseressen komen derhalve in aanmerking voor vergoeding van de door hen geleden immateriële schade. Daarbij wordt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2388) uitgegaan van een tarief van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Eiseressen komen dan ook, ieder afzonderlijk, in aanmerking voor een vergoeding van immateriële schade van € 2.500. 35. Bij de toerekening van deze termijnoverschrijding en de daarvoor toe te kennen schadevergoeding heeft als uitgangspunt te gelden dat de beroepsfase onredelijk lang heeft geduurd als de duur daarvan meer dan een jaar in beslag heeft genomen (zie onder meer voormelde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016). Sinds de ontvangst van de beroepschriften op 13 maart 2014 tot de uitspraak van de rechtbank, is een periode van meer dan 24 maanden verstreken, zodat een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is toe te schrijven aan de rechtbank en moet worden toegerekend aan de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat). Voor het overige is de overschrijding toe te schrijven aan verweerder. Derhalve worden zowel verweerder als de Staat krachtens artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht veroordeeld tot betaling van een bedrag van respectievelijk € 1.000 en € 1.500 aan zowel eiseres I, eiseres II, als eiseres III.
36. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de primaire besluiten herroepen.
37. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Bpb vast op € 2.475 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van de nadere reactie van 5 juli 2016 en 0,5 punt voor het indienen van de nadere reactie van
15 november 2016, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Tevens zal de rechtbank bepalen dat het door eiseressen betaalde griffierecht dient te worden vergoed.