In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een opgelegde bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De eiser, die schilderwerkzaamheden liet verrichten aan zijn woning door Roemeense werknemers, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 13 februari 2015, waarin een boete van € 9.000,- werd opgelegd wegens het ontbreken van een tewerkstellingsvergunning (twv) voor deze werknemers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eis van een twv in strijd is met de begunstigingsclausule in het Toetredingsverdrag van Roemenië tot de Europese Unie, die bepaalt dat Roemenen voorrang hebben op onderdanen van derde landen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet bevoegd was om de boete op te leggen, omdat de voorwaarden voor Roemenen niet strenger mogen zijn dan voor onderdanen van derde landen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en wees het verzoek om schadevergoeding toe, waarbij de minister de wettelijke rente over de betaalde boete moest vergoeden. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.