3.2.Ingevolge artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap vrij.
Ingevolge artikel 45, tweede lid, van het VWEU houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
Ingevolge artikel 45, derde lid, onder a, van het VWEU houdt dit, behoudens de uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid gerechtvaardigde beperkingen, het recht in om in te gaan op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling.
In het Toetredingsverdrag van 29 april 2005 (het Toetredingsverdrag) is bepaald dat de Republiek Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007 lid worden van de Europese Unie.
In Bijlage VII: Lijst bedoeld in artikel 20 van het Protocol: overgangsmaatregelen Roemenië (Bijlage VII), onderdeel 1, punt 1, is bepaald dat wat betreft het vrij verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten dat gepaard gaat met tijdelijk verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 96/71/EG tussen Roemenië enerzijds en elk van de huidige lidstaten anderzijds, artikel III-133 en de eerste alinea van artikel III-144 van de Grondwet slechts volledig van toepassing zijn onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 14.
Ingevolge punt 2, voor zover hier van belang, zullen de huidige lidstaten, in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van de Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Roemenië, nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Roemeense onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen. De huidige lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van de vijf jaar na de datum van toetreding van Roemenië.
Ingevolge punt 14, eerste alinea, mag de toepassing van de punten 2 tot en met 5 en 7 tot en met 12 niet leiden tot strengere voorwaarden voor de toegang van Roemeense onderdanen tot de arbeidsmarkten van de huidige lidstaten dan de op de datum van ondertekening van het toetredingsverdrag geldende voorwaarden.
In punt 14, tweede alinea is bepaald dat, niettegenstaande de toepassing van het bepaalde in de punten 1 tot en met 13, de huidige lidstaten, wat de toegang tot hun arbeidsmarkt betreft, gedurende eender welke periode tijdens welke nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen worden toegepast, voorrang geven aan werknemers die onderdaan van de lidstaten zijn boven werknemers die onderdaan van een derde land zijn.
In punt 14, derde alinea is bepaald dat legaal in een andere lidstaat verblijvende en werkende Roemeense migrerende werknemers en hun gezinnen, en legaal in Roemenië verblijvende en werkende migrerende werknemers van andere lidstaten en hun gezinnen niet restrictiever mogen worden behandeld dan in de betrokken lidstaat c.q. Roemenië verblijvende en werkende migrerende werknemers en hun gezinnen uit een derde land. Voorts mogen in Roemenië verblijvende en werkende migrerende werknemers uit derde landen uit hoofde van het beginsel van de communautaire preferentie geen gunstiger behandeling krijgen dan Roemeense onderdanen.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ingevolge Bijlage VII het recht op het vrij verkeer van werknemers van Roemeense nationaliteit, zoals neergelegd in artikel 45 van het VWEU, tijdelijk te beperken en heeft door voortzetting van de overgangsperiode de vergunningsplicht ingevolge de Wav tot 1 januari 2014 gehandhaafd (Kamerstukken II 2011/12, 29 407, nr. 132).
4. Aan de bestreden besluiten zijn ten grondslag gelegd de boeterapporten van 20 december 2013, aangevuld bij de boeterapporten van 18 februari 2014, naar aanleiding van een onderzoek op het terrein van [bedrijfsnaam1] ( [vestigingsadres1] te [vestigingsplaats1] ). Op deze locatie werd een uitbreiding van de opslagcapaciteit gerealiseerd, bestaande uit 16 nieuwe olie-opslagtanks, leidingennetwerk, pompstations en aanlegsteiger (het bouwproject).
Op donderdag 27 september 2012 hebben arbeidsinspecteurs een administratieve werkplekcontrole verricht in het tijdelijk kantoor van [bedrijfsnaam1] te [vestigingsplaats1] . Aldaar hebben de arbeidsinspecteurs gesproken met [werknemer1] (veiligheidsman en coördinator fase 2). Deze deelde mee dat het bouwproject is aangevangen met het bouwen van de opslagtanks. Het bouwen van de opslagtanks is door [bedrijfsnaam1] in drie afzonderlijke projecten uitbesteed aan drie afzonderlijke aannemers, waaronder [bedrijfsnaam2] . [bedrijfsnaam2] heeft vervolgens het werk uitbesteed aan onderaannemer [bedrijfsnaam3] . [werknemer1] heeft ordners getoond met daarin kopieën van identiteitsdocumenten en indien nodig A1-formulieren, meldingen grensoverschrijdende dienstverleningen en diverse certificaten van alle arbeidskrachten die werkzaamheden verrichten of hebben verricht. De arbeidsinspecteurs hebben in de ordner met betrekking tot werkgever [bedrijfsnaam2] – onder meer – kopieën van 33 Roemeense identiteitsdocumenten en diverse meldingen grensoverschrijdende dienstverlening gezien. Het onderzoek in de administratie had betrekking op de periode 17 april 2011 tot en met 27 september 2012.
Op woensdag 20 februari 2013 is het onderzoek hervat, waarbij [werknemer1] op verzoek – onder meer – een daguitdraai van 20 februari 2013 van de poortregistratie van alle aanwezigen op het bouwproject heeft overhandigd, alsmede een totaaloverzicht van één arbeidskracht. De arbeidsinspecteurs hebben tevens enkele getuigen gehoord.
Uit het onderzoek is gebleken dat 33 vreemdelingen met de Roemeense nationaliteit arbeid hebben verricht als lasser via een in- en uitleensituatie of aanneming van werk. Er zijn geen tewerkstellingsvergunningen afgegeven. Uit informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is gebleken dat [bedrijfsnaam3] , als grensoverschrijdend dienstverlener, voor de vreemdelingen had genotificeerd. De arbeidsinspecteurs hebben evenwel geconcludeerd dat geen sprake was van grensoverschrijdende dienstverlening, maar van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
Op donderdag 7 maart 2013 hebben arbeidsinspecteurs een administratief onderzoek verricht op het bouwproject in het tijdelijk kantoor van [bedrijfsnaam4] ( [bedrijfsnaam4] ). Aldaar is – onder meer – een aanneemovereenkomst tussen [bedrijfsnaam4] en [bedrijfsnaam1] getoond. Aansluitend is een getuige gehoord: [getuige2] , projectleider.
Op 2 april 2013 heeft een vervolg van het administratief onderzoek plaatsgevonden in het tijdelijk kantoor van [bedrijfsnaam4] en zijn [getuige3] (projectmanager) en [getuige4] (voorman) als getuigen gehoord.
Uit het onderzoek is gebleken dat [bedrijfsnaam1] met betrekking tot vier vreemdelingen met de Bosnische nationaliteit de Wav heeft overtreden, nu ook deze vreemdelingen werkzaamheden als lasser hebben verricht. De arbeidsinspecteurs hebben ook ten aanzien van deze vier vreemdelingen geconcludeerd dat sprake was van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. [bedrijfsnaam1] is voor wat betreft deze vier vreemdelingen als werkgever in de zin van de Wav aangemerkt, omdat zij in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid heeft laten verrichten.
De volgende personen zijn als wettelijk vertegenwoordiger van de overtreders gehoord:
op 24 april 2013, namens [bedrijfsnaam3] : [getuige5] , geboren [geboortedatum getuige5] te [woonplaats getuige5] );
op 2 april 2013, namens [bedrijfsnaam2] : [getuige6] , geboren [geboortedatum getuige6] te [woonplaats getuige6] );
op 8 mei 2013, namens [bedrijfsnaam1] : [getuige7] , geboren [geboortedatum getuige7] te [woonplaats getuige7] ;
waarna hen een boeterapport is aangezegd.
In het aanvullend boeterapport van 18 februari 2014 is een omissie in het rapport van 20 december 2013 hersteld: er is een kopie van de aftekenlijst van week 50 van 2012 bijgevoegd, waarop vreemdeling [naam vreemdeling] heeft afgetekend.
5. De minister heeft aan de bestreden besluiten voor wat betreft [bedrijfsnaam2] en [bedrijfsnaam3] 33 overtredingen en voor wat betreft [bedrijfsnaam1] 35 overtredingen ten grondslag gelegd, te weten het laten verrichten van arbeid door 33 Roemenen, plus voor [bedrijfsnaam1] 2 Bosniërs, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
De rechtbank dient te beoordelen of de minister op goede gronden een bestuurlijke boete op grond van de Wav heeft opgelegd aan [bedrijfsnaam2] en [bedrijfsnaam3] van ieder € 388.000,= en aan [bedrijfsnaam1] van € 408.000,=. De rechtbank ziet zich in dat kader voor de vraag gesteld of eisers overtredingen hebben begaan als bedoeld in artikel 18 van de Wav. Tussen partijen is niet in geschil – en daarmee staat voor de rechtbank vast – dat de 35 vreemdelingen allen werkzaamheden hebben verricht als lasser op het bouwproject, zonder dat zij bij [bedrijfsnaam1] of [bedrijfsnaam2] in dienst zijn getreden. De 33 Roemenen waren in dienst bij [bedrijfsnaam3] , de 2 Bosniërs bij [bedrijfsnaam5] . Ook niet in geschil is dat deze personen vreemdelingen zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wav juncto de Vreemdelingenwet 2000 en dat eisers niet beschikten over vergunningen, die geldig waren op de datum en plaats van de arbeid, voor de tewerkstelling van deze vreemdelingen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is degene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten, vergunningplichtig werkgever. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht, is voor het feitelijk werkgeverschap al voldoende. Deze jurisprudentie sluit aan bij de bedoeling van de wetgever, zo blijkt uit de memorie van antwoord bij de Wav (Kamerstukken II 1993-1994, 23 574, nr. 5, p. 2).
De rechtbank dient te beoordelen of er in dit geval sprake was van een vergunningplicht in de zin van de Wav, meer concreet of in dit geval sprake was van grensoverschrijdende dienstverlening.