ECLI:NL:RBGEL:2016:7109

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
296097
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en vordering op grond van verduistering goederen in gemeenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een echtscheiding tussen de man en de vrouw, die op 17 september 2004 in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. De man vordert dat de vrouw haar aandeel in de nalatenschap van haar overleden vader aan hem heeft verbeurd, en dat zij schadeplichtig is voor het verduisteren van goederen uit de onverdeelde nalatenschap. De vrouw en de notaris, die haar broer is, worden als gedaagden genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de notaris opzettelijk goederen uit de nalatenschap hebben verduisterd. De man stelt dat hij recht heeft op de helft van de nalatenschap, maar de vrouw beroept zich op rechtsverwerking en verjaring. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de man is verjaard, omdat hij niet tijdig actie heeft ondernomen na de eerdere correspondentie over de nalatenschap. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af en compenseert de proceskosten tussen partijen. Het vonnis is gewezen op 31 augustus 2016 door mr. M.J.C. van Leeuwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/296097 / HA ZA 16-32
Vonnis van 31 augustus 2016
in de zaak van
[eiser/de man],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde/de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.P.H. Sanders te [gemeente] ,
2.
[gedaagde/de notaris],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G. van Atten te Amsterdam,
3.
[gedaagde/de notaris]
in zijn hoedanigheid van notaris,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G. van Atten te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man, de vrouw en de notaris genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 maart 2016
  • de dagvaarding tegen de notaris van 5 april 2016
  • de akte uitlating, tevens wijziging van eis van de man
  • de antwoordakte van de vrouw
  • de conclusie van antwoord van de notaris
  • de akte met producties van de notaris
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 juli 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op 17 september 2004 in de gemeente [woonplaats] met elkaar in gemeenschap van goederen getrouwd. Uit het huwelijk zijn geboren [kind 1] ( [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ) en [kind 2] (geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ).
2.2.
Medio 2008 zijn de man en de vrouw feitelijk uit elkaar gegaan.
2.3.
De vrouw en de notaris zijn broer en zus. Hun vader, [erflater] (hierna: ‘erflater’) is op 15 december 2008 overleden. De moeder van de vrouw en de notaris was vooroverleden, op 26 september 1999.
2.4.
Erflater heeft bij testament van 12 december 1978 over zijn nalatenschap beschikt. De erfgenamen zijn de vrouw en de notaris, ieder voor gelijke delen. Het testament bevat geen uitsluitingsclausule.
2.5.
Uit de verklaring van erfrecht van 22 december 2008, opgesteld door notaris mr. N.M.M. [betrokken notaris] (hierna: ‘mr. [betrokken notaris] ’), kantoorgenoot van de notaris, volgt dat de vrouw de notaris heeft gevolmachtigd om haar ter zake de nalatenschap te vertegenwoordigen. Daardoor was de notaris zelfstandig bevoegd om over de nalatenschap te beschikken.
2.6.
Uit de door de notaris opgestelde rekening en verantwoording volgt dat de nalatenschap onder meer € 90.412,44 aan banktegoeden omvatte en voorts de ouderlijke woning aan de [adres] 11 in [woonplaats] (hierna: ‘de ouderlijke woning’). De waarde van de ouderlijke woning is in de verklaring van erfrecht gesteld op € 465.000, terwijl deze woning vrij van hypotheek was.
2.7.
Door middel van een, door mr. [betrokken notaris] , op 3 februari 2009 verleden akte van verdeling en levering is de ouderlijke woning aan de notaris toebedeeld en geleverd. Uit een op respectievelijk 27 januari 2009 en 3 februari 2009 door de vrouw en de notaris ondertekende overeenkomst van geldlening volgt dat de notaris een bedrag van € 232.500 aan de vrouw schuldig was. Er geldt een rente van 5% per jaar, te weten een jaarlijks bedrag van € 11.625. Uit een op dezelfde data door de vrouw en de notaris ondertekende huurovereenkomst volgt dat de vrouw de ouderlijke woning van de notaris huurde tegen betaling van hetzelfde bedrag per jaar als hetgeen de notaris aan haar aan rente verschuldigd was.
2.8.
Op 1 april 2009 hebben de notaris en de vrouw een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan de vrouw de ouderlijke woning levenslang kon huren. De huursom is afgekocht met een bedrag van € 232.500, door de vrouw aan de notaris verschuldigd. Het bedrag is voldaan doordat de vrouw afstand heeft gedaan van haar vordering op de notaris op grond van onderbedeling.
2.9.
In vaststellingsovereenkomsten van 2 april 2009 en 2 juli 2009 is tussen de notaris en de vrouw vastgelegd dat aan de vrouw bedragen zijn uitgekeerd als voorschot op haar aandeel in de nalatenschap.
2.10.
In een brief van 7 juli 2009 heeft mr. S. Vaupell (hierna: ‘mr. Vaupell’), de toenmalige advocaat van de man, aan mr. I.T. van Stralen, de toenmalige advocaat van de vrouw, geschreven:
Inzake bovengenoemd maakt cliënt, de heer [eiser/de man] , aanspraak op zijn deel van de erfenis van de vader van cliënte.
Kunt u mij mededelen wat de hoogte van dit aandeel bedraagt?
2.11.
Bij beschikking van 4 november 2009 van de rechtbank Leeuwarden (zaaknummer 95098/09-384) is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 9 december 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.12.
In een brief van 16 december 2009 schrijft mr. A. Szirmai, de opvolgend advocaat van de vrouw (hierna: ‘mr. Szirmai’) aan mr. Vaupell, voor zover hier van belang:
Inzake opgemeld zend ik u bijgaand de navolgende stukken die betrekking hebben op de erfenis van de vader van cliënte:
  • de akte van verdeling en levering d.d. 3 februari 2009;
  • de overeenkomst van geldlening;
  • de rekening en verantwoording/verdeling der nalatenschap van de heer [erflater]
;
  • een vaststellingsovereenkomst d.d. 2 april 2009;
  • een vaststellingsovereenkomst d.d. 2 juli 2009;
  • vaststellingsovereenkomst d.d. 1 april 2009;
  • een huurovereenkomst woonruimte d.d. 27 januari 2009/3 februari 2009;
Uit voorgaande stukken blijkt dat het aandeel van cliënte in de erfenis van haar vader in de woning aan de [adres] 11 te [woonplaats] zit, waarvan haar broer eigenaar is. Cliënte heeft op haar beurt een hoogstpersoonlijk recht tot vrij gebruik van deze woning. Met de bij haar verblijvende minderjarige kinderen heeft zij hier ook belang bij.
Daarnaast heeft cliënte een gedeelte van de erfenis aangewend om te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, in de kosten van haar levensonderhoud alsmede ter inrichting van de woning aan de [adres] .
2.13.
In een brief van 19 januari 2011 heeft mr. Sanders namens de vrouw de man aangeschreven ter zake de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Mr. Sanders heeft namens de vrouw gesteld dat onder andere tot de huwelijksgemeenschap behoorden de voormalige echtelijke woning (aan de [adres] 4 in [woonplaats] ), de ten behoeve van de aankoop daarvan gesloten hypothecaire geldlening en de in de woning aanwezige inboedel.
2.14.
In een brief van 28 januari 2011 heeft mr. N. van de Gevel, de opvolgend advocaat aan de zijde van de man (hierna: ‘mr. Van de Gevel’) daarop geantwoord, voor zover hier van belang:
Tot slot nog het volgende.
Partijen zijn gescheiden per 9 december 2009. De vader van uw cliënte is 15 december 2008 overleden. De erfenis van de vader van cliënte valt derhalve in de huwelijksgemeenschap.
Op 22 december 2008 is bij de notaris een verklaring van erfrecht opgesteld, waarbij uw cliënte als één van de kinderen van de overleden [erflater] , voor de helft erfgenaam is van de erfenis van haar vader.
Cliënt heeft al eerder bij de notaris aangegeven dat hij recht heeft op de helft van deze erfenis aangezien er sprake was van een gemeenschap van goederen. Cliënt heeft hier echter vanuit uw cliënte of de notaris niets meer van vernomen.
Namens cliënte verzoek ik u mij de relevante notariële akte van verdeling te doen toekomen zodat zorggedragen kan worden voor verdeling van de erfenis.
2.15.
In een brief van 22 maart 2011 heeft mr. Sanders daarop geantwoord:
Ten aanzien van de nalatenschap
Uw cliënt heeft inzage gekregen in alle relevante bescheiden betrekking hebbende op de nalatenschap van de vader van cliënte. Er is door de voormalige advocaat van cliënte een brief gestuurd aan mr. Vaupell op 16 december 2009. Ik verwijs u kortheidshalve daarnaar.
2.16.
Op 19 oktober 2011 heeft de rechtbank Zutphen eindvonnis gewezen in de door de vrouw aanhangig gemaakte verdelingsprocedure (zaaknummer 123170/11-645). De man is in die procedure niet verschenen. De rechtbank heeft geoordeeld over de door de vrouw aan de orde gestelde vermogensbestanddelen, te weten de voormalige echtelijke woning, de in verband daarmee gesloten hypothecaire geldlening en de inboedel.
2.17.
Dit vonnis is op 26 oktober 2011 in persoon aan de man betekend.
2.18.
In 2013 is de vrouw vertrokken uit de ouderlijke woning. Zij is elders woonruimte gaan huren. De ouderlijke woning is verkocht.
2.19.
In een e-mail van 26 september 2015 heeft de man aan de vrouw en de notaris geschreven:
Daarom vraag ik [gedaagde/de vrouw] wat zijn de bankrekeningnummers van [de kinderen] , en wat staat er op (ze hebben beide 500 euro per jaar gekregen vanaf hun geboorte tot het overlijden van hun opa [erflater] .
Daarom vraag ik de Notaris [gedaagde/de notaris] , Als [gedaagde/de vrouw] haar erfenis heeft verworpen zou u mij dan op de hoogte kunnen brengen hoe het zit met het klein kindsdeel.
2.20.
De notaris heeft de man in een e-mail van 29 september 2015 geantwoord dat de vrouw de nalatenschap niet heeft verworpen. In een e-mail van 30 september 2015 heeft de vrouw de man geantwoord dat de door de man bedoelde rekeningen niet meer bestaan.
2.21.
In een brief van 10 december 2015 heeft mr. Schröder de vrouw verzocht opgave te doen van alle bezittingen en schulden die in de nalatenschap van erflater zijn gevallen.

3.De vordering tegen de vrouw en haar verweer

3.1.
De man vordert na wijziging van eis, samengevat weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
van recht verklaart dat de vrouw haar aandeel in de nalatenschap van erflater aan de man heeft verbeurd, en voorts dat de vrouw schadeplichtig is jegens de man voor de schade die de man lijdt ten gevolge van het verduisteren van de goederen uit de onverdeelde nalatenschap waarin zij samen met de man (en haar broer) deelgenoot was, en/of verduistering van de goederen uit de voormalige huwelijksgemeenschap waarin zij met de man was gehuwd, zulks onverminderd de aansprakelijkheid van haar broer [gedaagde/de notaris] voor diens deel van de schade of voor dezelfde schade, een en ander onder bepaling dat voormelde schade zal worden opgemaakt bij staat;
de vrouw veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De man legt aan de vordering ten grondslag dat de vrouw, samen met de notaris, opzettelijk de goederen van de nalatenschap heeft verduisterd. De man stelt dat hij deelgenoot was in de huwelijksgemeenschap, maar ook in de nalatenschap. Op grond van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) heeft de vrouw haar aandeel in de gemeenschappen waar het de nalatenschap betreft aan hem verbeurd, aldus de man.
3.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en concludeert tot, uitvoerbaar bij voorraad, afwijzing van de vordering, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de zaak, ingegaan.

4.De vordering tegen de notaris en zijn verweer

4.1.
De man vordert, samengevat weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
van recht verklaart dat de notaris in privé zijn aandeel in de (toenmalige) onverdeelde nalatenschap aan de man heeft verbeurd;
van recht verklaart dat de notaris in privé en in zijn hoedanigheid van notaris onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld, doordat hij opzettelijk zijn medewerking heeft verleend en/of zijn kennis en kunde heeft aangewend en/of zijn notariskantoor heeft gebruikt of doen gebruiken om de vrouw in de gelegenheid te stellen goederen in het zicht van de verplichting tot verdeling van een gemeenschap aan die gemeenschap/de toenmalige deelgenoten te onttrekken, althans te verduisteren;
bepaalt dat de notaris schadeplichtig is voor de schade die de man lijdt ten gevolge van het onrechtmatig handelen van de notaris, waarbij tevens wordt bepaald dat de notaris hoofdelijk, samen met de vrouw, aansprakelijk is voor de schade die de man lijdt, welke schade is op te maken bij staat;
bepaalt dat de notaris vervangende schadevergoeding dient te betalen ten aanzien van de goederen uit de nalatenschap welke hij verbeurt, maar waarvan vast staat dat die goederen niet meer kunnen worden teruggebracht;
van recht verklaart dat voormelde veroordelingen uitdrukkelijk de notaris in privé betreffen, maar ook in zijn hoedanigheid van notaris;
de notaris veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
De notaris voert gemotiveerd verweer en concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van de man, althans tot afwijzing van diens vorderingen, met veroordeling van de man, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de zaak, ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal hierna achtereenvolgens de door de man jegens de vrouw en de notaris ingestelde vorderingen beoordelen.
De vordering tegen de vrouw
5.2.
Niet in geschil is dat, nu een uitsluitingsclausule ontbreekt, het erfdeel van de vrouw in de gemeenschap van goederen is gevallen of zou zijn gevallen en de man dus in beginsel aanspraak kan maken op de helft hiervan.
5.3.
De vrouw heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat de man te laat is met zijn vordering. De vrouw doet een beroep op verjaring en rechtsverwerking. Zij wijst erop dat de man met de brief met bijlagen aan mr. Vaupell van 16 december 2009 is geïnformeerd over de nalatenschap en de aanwending daarvan. Ook met de brief aan
mr. Van de Gevel van 22 maart 2011 is de man geïnformeerd. Vervolgens is het vonnis waarin de verdeling is bepaald aan de man betekend op 26 oktober 2011. De man kon zien dat daarin de nalatenschap niet was betrokken. De vrouw meent dat de man naar aanleiding van deze omstandigheden had moeten handelen. Dat heeft hij echter eerst eind 2015 gedaan.
5.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Een vordering tot verdeling van een gemeenschappelijk goed kan te allen tijde worden ingesteld (artikel 3:178 BW). Daaruit volgt, conform vaste jurisprudentie, dat een dergelijke vordering niet kan verjaren. De rechtbank is van oordeel dat gelet daarop een vordering gebaseerd op artikel 3:194 lid 2 BW, die verband houdt met de verdeling, evenmin kan verjaren. Daarom wordt het beroep van de vrouw op verjaring gepasseerd.
5.5.
Voor rechtsverwerking geldt dat een enkel stilzitten van de schuldeiser niet voldoende is om rechtsverwerking aan te nemen (HR 26 maart 1999, NJ 1999/445). Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden vereist die bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat de gerechtigde de aanspraak niet meer geldend zal maken (HR 24 april 1998, NJ 1998/621).
5.6.
Vaststaat dat de opvolgende advocaten van de man, mr. Vaupell en mr. Van de Gevel, de opvolgende advocaten van de vrouw hebben aangeschreven om namens de man aanspraak te maken op verdeling van de nalatenschap. Mr. Vaupell heeft dat gedaan met de brief van 7 juli 2009 (hiervoor onder 2.10 weergegeven). Daarop is door mr. Szirmai geantwoord met de brief van 16 december 2009 als hiervoor onder 2.12 weergegeven.
Mr. Szirmai heeft mr. Vaupell een aantal stukken toegestuurd. Daarbij is in feite gesteld dat er niets meer te verdelen viel nu het aandeel van de vrouw in de nalatenschap in de ouderlijke woning zat die in eigendom was van de notaris en het restant was opgegaan aan kosten van levensonderhoud.
5.7.
De man stelt dat hij de brief van 16 december 2009 voorafgaand aan deze procedure nimmer heeft gezien. Mr. Vaupell zou destijds al niet meer voor de man hebben opgetreden. Zo is, aldus de man, de echtscheidingsbeschikking van 4 november 2009 al niet meer van mr. Vaupell ontvangen. De vrouw heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat de man de brief van 16 december 2009 niet heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat echter in het midden blijven. De vrouw mocht ervan uitgaan dat zij voor de man bestemde correspondentie aan mr. Vaupell kon richten, waarna deze de man zou informeren. Er is van mr. Vaupell immers in antwoord op de brief van 16 december 2009 niet het bericht ontvangen dat zij niet meer voor de man optrad en de brief dus niet in ontvangst kon nemen. Voor zover mr. Vaupell op dit vlak nalatig is geweest, is dat relevant in de verhouding tussen deze advocaat en de man. Het kan niet aan de vrouw worden tegengeworpen. De vrouw mocht dus aannemen dat de man de brief van 16 december 2009 had ontvangen.
5.8.
De man moet dan ook bekend worden geacht met de brief van 16 december 2009 en de daarbij behorende stukken. Op die brief is hij bovendien in 2011, namelijk met de brief van mr. Sanders van 22 maart 2011 (als hiervoor onder 2.15 weergegeven), nogmaals gewezen. De brief van mr. Sanders volgde op de herhaalde aanspraak van de man op verdeling van de nalatenschap als neergelegd in de brief van mr. Van de Gevel van
28 januari 2011 (als hiervoor weergeven onder 2.14). Namens de man is niet gereageerd op de brief van 22 maart 2011, althans daarvan is niets gesteld. De rechtbank begrijpt dat de man stelt dat hij ook door mr. Van de Gevel niet of onvoldoende is geïnformeerd. Zou dat zo zijn, dan geldt hetzelfde als hiervoor is geoordeeld met betrekking tot het gestelde onvoldoende informeren door mr. Vaupell. Het komt in de verhouding tot de vrouw voor rekening en risico van de man en kan niet aan de vrouw worden tegengeworpen.
5.9.
De man heeft geen verweer gevoerd in de verdelingsprocedure, doch onweersproken is dat het eindvonnis aan hem in persoon is betekend op 26 oktober 2011. De man wist toen derhalve dat zijn aanspraken op de nalatenschap niet in de verdeling zijn betrokken. Er is geen verzet gedaan tegen het vonnis en ook is geen hoger beroep ingesteld.
5.10.
De man stelt dat hij nadien nog bij de vrouw (en de notaris) naar de nalatenschap heeft geïnformeerd, doch de vrouw heeft dat betwist en de man heeft in het licht van die betwisting onvoldoende gesteld wanneer en op welke wijze hij de vrouw over dit onderwerp heeft bevraagd. Het eerste verifieerbare bericht van de man op dit punt is zijn e-mail aan de vrouw en de notaris van 26 september 2015 (als hiervoor weergegeven onder 2.19).
5.11.
Met de brief van 16 december 2009 zijn de stukken aan de man beschikbaar gesteld waaruit de aanwending van de nalatenschap te herleiden is, althans in ieder geval geven de stukken zodanige informatie dat de man tot nadere vragen en stellingen had kunnen komen. De rechtbank volgt niet het standpunt van de man dat moet worden aangenomen dat hij steeds heeft gedacht dat de vrouw de nalatenschap had verworpen en dat hij eerst de door de vrouw en de notaris gekozen constructie volledig heeft kunnen doorzien na de door de vrouw in deze procedure genomen akte. Bij die akte zijn immers enkel de aangifte en aanslag erfbelasting overgelegd en een aantal jaaroverzichten van bankrekeningen van erflater. De constructie waartegen de man ageert, kan reeds worden afgeleid uit de brief van 16 december 2009 en de daarbij overgelegde stukken terwijl uit die stukken zonder meer blijkt dat van verwerping van de nalatenschap door de vrouw geen sprake is geweest. Overigens is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, ook niet begrijpelijk waarom namens de man in 2011 bij de vrouw opnieuw aanspraak is gemaakt op verdeling van de nalatenschap indien de man naar aanleiding van een mededeling in 2009 werkelijk dacht dat de vrouw deze had verworpen.
5.12.
De man moet, zoals hiervoor is geoordeeld, geacht worden de brief van
16 december 2009 en de daarbij toegezonden stukken te hebben ontvangen. Voor zover bedoelde stukken hem onvoldoende inzicht boden, hetgeen niet onbegrijpelijk zou zijn gezien de complexiteit van de gekozen constructie, had hij – althans mr. Vaupell namens hem – nadere uitleg moet vragen. Er is echter zijdens de man niet op het bericht en de stukken gereageerd. Ook in 2011 is door of namens de man niet meer gereageerd nadat hij opnieuw op de brief van 16 december 2009 was gewezen. De door de man gestelde beperkte financiële middelen aan zijn zijde die maakten dat hij niet langer een advocaat kon bekostigen, kunnen niet aan de vrouw worden tegengeworpen.
5.13.
Van enige actie van de man richting de vrouw of de notaris na 28 januari 2011 is niet gebleken tot de e-mail van 26 september 2015. Er is derhalve sprake van een jarenlang stilzitten van de man en voorts van bijkomende omstandigheden die maken dat de vrouw erop mocht vertrouwen dat de man zijn beweerde aanspraak op verdeling van de nalatenschap niet meer geldend zou maken. De man heeft immers tot tweemaal toe zijn aanspraak bij de vrouw neergelegd. Hij is naar aanleiding daarvan geïnformeerd, doch daarop jarenlang niet meer bij de vrouw teruggekomen. Dit ondanks het aan hem betekende verdelingsvonnis waarin zijn beweerde aanspraken niet zijn betrokken, laat staan gehonoreerd en waartegen door de man geen verzet is gedaan of hoger beroep ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat de man als gevolg van het tijdsverloop en de bijkomende omstandigheden zijn recht heeft verwerkt alsnog de huidige vordering – die in het verlengde ligt van de eerder gepretendeerde vordering tot verdeling – tegen de vrouw in te stellen.
5.14.
Op grond van het voorgaande wordt de vordering van de man afgewezen. De rechtbank ziet geen reden een nadere uitlating ten aanzien van de mogelijke grondslag benadeling van de gemeenschap (1:164 BW), als door de man bepleit, toe te staan. Immers, ook een op die grondslag ingestelde vordering stuit af op rechtsverwerking nu in dat kader dezelfde feiten en omstandigheden van belang zijn op grond waarvan hiervoor is geoordeeld dat sprake is van rechtsverwerking.
De vordering tegen de notaris
5.15.
Met betrekking tot de vordering tegen de notaris wordt vooropgesteld dat de man, anders dan hij heeft betoogd, niet kan worden gezien als deelgenoot in de nalatenschap naast de vrouw en de notaris. Evenmin is, anders dan de man heeft gesteld, de gemeenschap van goederen te beschouwen als deelgenoot in deze nalatenschap. Voor zover de vordering tegen de notaris is gegrond op het gestelde deelgenootschap in de nalatenschap, wordt die verworpen.
5.16.
De man heeft zijn vordering voorts gegrond op onrechtmatige daad. De notaris heeft als meest verstrekkende verweer een beroep op verjaring gedaan. Zijdens de man is bepleit onder meer hierover een nadere schriftelijke uitlating toe te staan, doch daartoe wordt geen aanleiding gezien. Zijdens de man is immers bij gelegenheid van de comparitie van partijen uitgebreid op het verjaringsverweer gereageerd. Niet gesteld is wat de man nog nader schriftelijk uiteen zou moeten zetten. Daarbij geldt dat de conclusie van antwoord van de notaris waarin dit verweer is gevoerd is genomen op 11 mei 2016, terwijl de mondelinge behandeling op 28 juli 2016 heeft plaatsgevonden. De man had derhalve voldoende tijd om een reactie te formuleren op dit verweer. Waar hij dat schriftelijk had willen doen, had hij een akte kunnen nemen voorafgaand aan de comparitie van partijen. De man heeft, zoals gezegd, ervoor gekozen uitgebreid mondeling te reageren, hetgeen afdoende moet worden geacht om zijn procesbelangen te waarborgen.
5.17.
Een vordering uit onrechtmatige daad verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW).
5.18.
Op dit punt geldt dat de man – ook in de verhouding tot de notaris – geacht moet worden de brief van 16 december 2009 aan mr. Vaupell te hebben ontvangen. Verwezen wordt naar de in de verhouding tussen de man en de vrouw op dit punt gegeven beoordeling, die hier wordt overgenomen. De rechtbank volgt de notaris waar deze stelt dat de man op grond van die brief bekend was of kon zijn met de mogelijke aansprakelijkheid van de notaris en de door de man geleden schade. Immers, de man kon uit de stukken afleiden dat de vrouw en de notaris een constructie hadden gekozen als gevolg waarvan de nalatenschap was verdeeld zonder dat de man daarvan iets had ontvangen. Voorts volgt uit de stukken welke rol de notaris in de uitvoering daarvan had gespeeld. De door de man in deze procedure aangevoerde feiten en omstandigheden die volgens hem kunnen onderbouwen dat de notaris onrechtmatig heeft gehandeld, volgen louter uit de stukken die bij de brief van 16 december 2009 zijn overgelegd (sub 5 dagvaarding tegen de notaris). Daarbij zij opgemerkt dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn niet vereist is dat de benadeelde ook bekend is met de juridische beoordeling van de hem bekend geworden feiten en omstandigheden (HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1739 en HR 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8771). Voldoende is dus, zoals hiervoor wordt aangenomen, dat de man wist van de handelingen van de vrouw en de notaris. Niet van belang is of de man de juridische consequenties daarvan direct (volledig) kon doorzien.
5.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verjaringstermijn met betrekking tot een mogelijke vordering uit onrechtmatige daad tegen de notaris daarom aangevangen op
17 december 2009, een dag na brief van 16 december 2009. De man had dus uiterlijk op 17 december 2014 een vordering tegen de notaris moeten instellen of de verjaring moeten stuiten. De man heeft de notaris op 26 september 2015 gemaild, terwijl van contact tussen hen voordien niets is gebleken. De notaris heeft betwist dat hij voordien iets van de man heeft vernomen. In ieder geval is niets gesteld of gebleken van stuitingshandelingen van de man voor of uiterlijk op 17 december 2014. Derhalve moet worden geoordeeld dat de door de man gestelde vordering uit onrechtmatige daad is verjaard, hetgeen leidt tot afwijzing van die vordering.
Slotsom en proceskosten
5.20.
De vorderingen van de man tegen de vrouw en de notaris worden afgewezen. Gelet op het huwelijk dat tussen de vrouw en de man heeft bestaan, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd. De rechtbank acht het passend ook in de verhouding tussen de man en de notaris de proceskosten te compenseren, nu het geschil tussen hen volledig samenhangt met dat tussen de man en de vrouw.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op
31 augustus 2016.