In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting voor Christelijk Primair Onderwijs en de inspecteur van de Belastingdienst over de mogelijkheid om een fiscale eenheid voor de omzetbelasting te vormen. De stichting verzorgt primair onderwijs en verricht daarnaast andere economische activiteiten, waardoor zij als ondernemer voor de omzetbelasting wordt aangemerkt. De stichting heeft een besloten vennootschap opgericht die onderwijspersoneel detacheert. De vraag die centraal staat is of er sprake is van economische verwevenheid tussen de stichting en de vennootschap, wat een voorwaarde is voor het vormen van een fiscale eenheid.
De rechtbank oordeelt dat er voldoende niet-verwaarloosbare economische betrekkingen bestaan tussen de stichting en de vennootschap, aangezien 27,2% van de opbrengsten van de vennootschap afkomstig is van de stichting. De rechtbank stelt vast dat het niet van belang is dat de prestaties van de vennootschap worden verricht ten behoeve van het deel van de stichting dat niet-economische activiteiten verricht. De stichting is in haar geheel ondernemer voor de omzetbelasting, en de rechtbank concludeert dat aan de eis van economische verwevenheid is voldaan.
De rechtbank verklaart het beroep van de stichting gegrond, vernietigt de eerdere afwijzende beschikking van de Belastingdienst en bepaalt dat de stichting en de vennootschap met ingang van 1 januari 2013 als één ondernemer voor de omzetbelasting worden aangemerkt. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van de stichting.