In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 november 2016 uitspraak gedaan over een navorderingsaanslag recht van successie die aan eiseres was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres, de enig erfgenaam van haar overleden echtgenoot, had een navorderingsaanslag ontvangen ter hoogte van € 49.446, omdat een tegoed op een bankrekening in het buitenland niet was vermeld in de aangifte recht van successie. Eiseres had eerder melding gemaakt van niet aangegeven vermogen in het kader van de inkomstenbelasting, maar er waren geen afspraken gemaakt over de aangifte recht van successie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de navorderingsbevoegdheid van de inspecteur op 1 januari 2012 was vervallen, en dat de onbeperkte navorderingsbevoegdheid die op die datum in werking trad, niet terugwerkende kracht heeft. Dit betekent dat de inspecteur niet bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, aangezien de termijn voor navordering al was verstreken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag opgeheven.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres recht heeft op een forfaitaire vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 496, en dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 door de verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.