ECLI:NL:RBGEL:2016:5654

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8270
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor varkenshouderij door gemeenteraad en de gevolgen voor goede ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de maatschap, die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor de bouw van een bedrijfswoning en bijgebouwen voor een varkenshouderij, en de gemeenteraad van Berkelland, die een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) had geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad onvoldoende gemotiveerd heeft dat het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De maatschap had eerder een vergunning gekregen, maar de gemeenteraad weigerde de vvgb, wat leidde tot een nieuw besluit van het college om de vergunning te weigeren. De rechtbank heeft het beroep van de maatschap tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat de gemeenteraad niet had aangetoond dat de plannen onaanvaardbare gevolgen zouden hebben voor de omgeving. De rechtbank heeft de zaak niet definitief beslecht, maar het college opgedragen om in samenspraak met de gemeenteraad een nieuw besluit te nemen. Tevens zijn de proceskosten van zowel de maatschap als de omwonenden toegewezen, omdat het college het eerdere besluit zonder de benodigde vvgb had genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/8270 en 14/8272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
1.
[verzoekster], te Lunteren, hierna te noemen: de maatschap,
(gemachtigde mr. J. van Groningen)
2.
[naam 1],
[naam 2][naam 3],
[naam 4],
[naam 5],
[naam 6],
[naam 7][naam 8]en
[naam 9], te [plaats] , hierna te noemen: de omwonenden, (gemachtigde: mr. V. Wösten)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland, hierna te noemen: het college
alsmede

de gemeenteraad van de gemeente Berkelland, hierna te noemen: de gemeenteraad.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2014 (het bestreden besluit I) heeft het college aan de maatschap een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning met bijgebouw, een zeugenstal, een kraamzeugenstal, een biggenstal, een werktuigenberging, het aanleggen van een inrit en het veranderen, uitbreiden en in werking hebben van een varkenshouderij op het perceel [adres] te [plaats] (hierna: het project).
De omwonenden hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Op 19 mei 2015 heeft de gemeenteraad geweigerd om een verklaring van geen bedenkingen (hierna: vvgb) te verlenen voor dit project.
Op 18 februari 2016 heeft een regiezitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Namens [verzoekster] zijn aldaar verschenen [betrokkene] , bijgestaan door gemachtigde mr. J. van Groningen. Namens de omwonenden zijn op die zitting verschenen [naam 1] , [naam 2] [naam 3] , [naam 4] en [naam 9] , bijgestaan door hun gemachtigde mr. V. Wösten. Namens het college is verschenen J.A.A. van Oostrum, de burgemeester, bijgestaan door E.A.M. Bouwhuis-Ter Hedde, A.M. Kosters-Holl en R.B. Kattenbelt. De gemeenteraad ten slotte was vertegenwoordigd door de raadsgriffier J.A. Bannink.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde het college de gelegenheid te geven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de geweigerde vvgb.
Bij besluit van 28 april 2016 (het bestreden besluit II) heeft het college besloten om de omgevingsvergunning te weigeren, omdat de gemeenteraad de vvgb heeft geweigerd.
De maatschap heeft op 17 juni 2016 beroepsgronden tegen bestreden besluit II ingediend.
Op 5 september 2016 heeft een tweede zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Namens de maatschap zijn aldaar verschenen [betrokkene] , bijgestaan door gemachtigde mr. J. van Groningen. Namens de omwonenden zijn op die zitting verschenen [naam 1] , [naam 2] [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door hun gemachtigde mr. V. Wösten. Namens het college is verschenen J.A.A. van Oostrum, de burgemeester, bijgestaan door E.A.M. Bouwhuis-ter Hedde, en R.B. Kattenbelt. De gemeenteraad ten slotte was vertegenwoordigd door de raadsgriffier J.A. Bannink.

Overwegingen

1. Het college heeft met het bestreden besluit II het bestreden besluit I geheel vervangen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep dan van rechtswege mede tegen bestreden besluit II gericht. Nu dat besluit bestreden besluit I geheel vervangt en de omwonenden, ook ter zitting desgevraagd, niet aannemelijk hebben gemaakt nog belang te hebben bij beoordeling van bestreden besluit I, zal het beroep tegen bestreden besluit I wegens het vervallen van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dat betekent dat de rechtbank de beroepsgronden van de omwonenden tegen bestreden besluit I niet zal behandelen. Ter toets staat slechts bestreden besluit II. Omdat dat een weigering van de gevraagde vergunning betreft, waar bestreden besluit I een verlening betreft, is, mede gelet op een efficiënte afdoening van het geschil, de maatschap in de gelegenheid gesteld beroepsgronden in te brengen tegen bestreden besluit II. De omwonenden hebben geen belang bij beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit II omdat zij het daarmee eens zijn. In zoverre is hun beroep tegen bestreden besluit II ook niet‑ontvankelijk. Zij worden in het beroep tegen bestreden besluit II als derde‑belanghebbende aangemerkt. Op deze wijze wordt naar het oordeel van de rechtbank op efficiënte wijze omgegaan met de problematiek bij wisseling van de positie van partijen als gevolg van de wijziging van een besluit bij geschillen met een derde, zonder dat belangen van partijen worden geschaad.
2. Bij bestreden besluit II heeft het college de gevraagde vergunning geweigerd omdat de gemeenteraad geen vvgb heeft afgegeven. Als motivering van deze weigering dient aldus de geweigerde vvgb.
3. De maatschap betoogt dat de vvgb niet had mogen worden geweigerd. Van slechte ruimtelijke ordening is geen sprake en van strijd met de Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) evenmin.
4. Ingevolge artikel 6.5, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht kan de vvgb slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
5. De gemeenteraad heeft de weigering om een vvgb te verlenen voor dit project gemotiveerd met de stelling dat de plannen al jarenlang voor grote onrust in de directe omgeving zorgen en de gemeenteraad van mening is dat het project op de gevraagde schaal in die omgeving niet wenselijk is, vanwege omvang en milieuaspecten (geur, geluid).
In zijn vergadering van 12 april 2016 heeft de gemeenteraad deze motivering aangevuld met de stelling dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat voor het slopen van de bestaande woonboerderij een ontheffing op grond van artikel 75 van de Ffw is vereist. Volgens de gemeenteraad zijn ter plaatse beschermde soorten aanwezig, en wordt door het weghalen van de nestlocaties het verbod van artikel 11 Ffw overtreden, welke niet door het treffen van compenserende of mitigerende maatregelen kan worden voorkomen.
6. De rechtbank stelt voorop dat de vvgb in dit geval nodig is in verband met het afwijken van het bestemmingsplan. De vvgb heeft aldus geen betrekking op het slopen van gebouwen. De weigering van de vvgb kan daarom ook niet zijn gebaseerd op de vaststelling dat het slopen van een gebouw handelingen in strijd met de Ffw oplevert. De stelling van de gemeenteraad dat het slopen noodzakelijk is om het project te kunnen realiseren, als de bestaande bebouwing niet wordt gesloopt kan de nieuwe immers niet worden opgericht, maakt dat niet anders. De omvang van het afwegingskader van de vvgb is in dit geval immers beperkt tot de vraag of moet worden afgeweken van het bestemmingsplan.
Dat het project tot grote onrust in de omgeving leidt, is ook de rechtbank gebleken, maar betekent op zichzelf nog niet dat het gevraagde project in strijd met de goede ruimtelijke ordening is.
Blijft over de motivering dat het project onaanvaardbare gevolgen heeft wat betreft geur en geluid. Dit zijn aspecten die op de goede ruimtelijke ordening zien en dus in beginsel aanleiding zouden kunnen zijn de vvgb te weigeren. Echter, deze stelling dient wel op enigerlei wijze te worden onderbouwd, zeker nu het college eerder, met bij de aanvraag gevoegde rapporten, heeft onderbouwd dat de milieugevolgen geen aanleiding geven het project in strijd met de goede ruimtelijke ordening te achten. In dat licht bezien is de enkele stelling dat het project onaanvaardbare milieugevolgen heeft wat betreft geur en geluid onvoldoende.
Door omwonenden is bij brief van 3 juni 2016 nog ingebracht een memo van Rho, adviseurs voor leefruimte, van 30 maart 2016, over de vraag of het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Reeds omdat de gemeenteraad en het college dit memo, ook desgevraagd ter zitting, niet hebben omarmd, zal de rechtbank aan de inhoud van dit memo geen waarde toekennen. Nog daargelaten of dit memo genoegzaam onderbouwt dat het project ruimtelijk niet aanvaardbaar is, is het door het college en de gemeenteraad immers niet als onderbouwing van hun besluit aangemerkt.
Dat betekent dat de vvgb onvoldoende is gemotiveerd en dat daardoor het bestreden besluit II evenzeer onvoldoende is gemotiveerd.
7. Het beroep is aldus gegrond en de rechtbank zal bestreden besluit II vernietigen.
De rechtbank ziet geen ruimte de zaak finaal te beslechten. Daarbij is van belang dat zelf in de zaak voorzien in dit geval zou betekenen dat de rechtbank zelf een vvgb zou moeten afgeven of weigeren. Dat gaat ver, mede omdat de rechtbank hiermee in de (politieke) verhouding van het college en de gemeenteraad treedt. Daarin dient de rechter terughoudend te zijn. In dit geval past deze terughoudendheid omdat de omstandigheid dat de gemeenteraad thans geen goede motivering heeft gegeven waarom het project in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening, nog niet betekent dat deze motivering in het geheel niet te geven is. Het college dient aldus, in samenspraak met de gemeenteraad, een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de maatschap, met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten. Deze betreffen de proceskosten van de omwonenden. Verweerder heeft immers geconstateerd dat bestreden besluit I zonder de benodigde vvgb onrechtmatig was, zodat omwonenden op zichzelf recht hebben op vergoeding van proceskosten en teruggave van het griffierecht. Ook de proceskosten van de maatschap dienen door het college te worden vergoed, nu bestreden besluit II wordt vernietigd.
De proceskosten van de omwonenden worden vastgesteld op € 3237,83. Dat is een bedrag van € 1488 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de regiezitting van 18 februari 2016 en 1 punt voor de zitting van 5 september 2016 alsmede 0,5 punt voor de reactie op het bestreden besluit II, € 496 per punt en wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder de reiskosten van de ter zitting aanwezige omwonenden te vergoeden. Op de zitting van 18 februari 2016 waren 5 omwonenden aanwezig. Op de zitting van 5 september 2016 waren 4 omwonenden aanwezig. Het verzochte bedrag van € 22 per persoon per zitting zal de rechtbank toewijzen. Dat betekent voor de zitting van 18 februari 2016 € 110 en voor de zitting van 5 september 2016 € 88. In totaal dus € 198 voor reiskosten. Voorts hebben omwonenden verzocht om vergoeding van het door hen ingebrachte geluidsrapport van De Roever en het memo van Rho. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2162) komen de kosten van een deskundige voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Het rapport van De Roever betrof technische aspecten van geluid, waarvan het inroepen op dat moment in de procedure redelijk was. Het aantal besteedde uren is volgens de factuur 14,25 maal een uurtarief van € 90 (excl. BTW). Ondanks dat de rechtbank het aantal uren wat fors voorkomt, zal zij het bedrag van in totaal € 1551,83 (incl. BTW) voor vergoeding in aanmerking brengen. Het inroepen van een deskundige om de ruimtelijke gevolgen van het project te onderbouwen, acht de rechtbank niet redelijk. Op het moment dat dit memo van Rho werd ingebracht was reeds enige tijd een voor omwonenden gunstig besluit genomen, namelijk weigering van de vergunning, terwijl het niet op de weg van omwonenden ligt de onderbouwing van het bestreden besluit II te geven. De kosten van het memo van Rho komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De proceskosten van de maatschap worden vastgesteld op € 1488, volledig als gevolg van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het in deze zaak als beroepschrift aan te merken brief van 17 juni 2016, 0,5 punt voor de regiezitting van 18 februari 2016 en 1 punt voor de zitting van 5 september 2016 alsmede 0,5 punt voor de reactie op het bestreden besluit I, € 496 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep van omwonenden tegen bestreden besluit I en II niet‑ontvankelijk;
verklaart het beroep van de maatschap tegen bestreden besluit II gegrond;
vernietigt bestreden besluit II;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van de maatschap voor een bedrag van € 1488;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van de omwonenden voor een bedrag van € 3237,83;
gelast dat verweerder het door de omwonenden betaalde griffierecht van € 165 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E. Mengerink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.