ECLI:NL:RBGEL:2016:4943

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
305842
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van beschikkingen en dwangsommen in arbeidsconflict

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een Duitse vennootschap (eiseres) en haar financieel directeur (gedaagde). De gedaagde had zich ziek gemeld na een arbeidsconflict en de eiseres had de arbeidsovereenkomst op dringende redenen opgezegd. Gedaagde verzocht de kantonrechter om hem weer toe te laten tot de werkvloer en om het ontslag op staande voet te vernietigen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en vernietigde het ontslag. Eiseres ging in hoger beroep, maar gedaagde vorderde in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van de eerdere beschikkingen en stelde dat er dwangsommen waren verbeurd. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres had voldaan aan de eerdere beschikkingen en dat er geen dwangsommen waren verbeurd. De vordering van eiseres om executiemaatregelen te schorsen werd toegewezen, terwijl de vordering van gedaagde om dwangsommen te incasseren werd afgewezen. De voorzieningenrechter veroordeelde gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/305842 / KG ZA 16-315
Vonnis in kort geding van 26 augustus 2016
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] (Duitsland),
eiseres,
advocaat mr. P. Weijmans te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.A. Vesters te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is vanaf 1 juni 2012 in dienst van [eiseres] in de functie van financieel directeur. In de tweede helft van 2015 is er een arbeidsconflict tussen partijen ontstaan, waarna [gedaagde] zich op 7 oktober 2015 ziek heeft gemeld. Bij brief van 21 oktober 2015 heeft [eiseres] [gedaagde] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst om een dringende reden met onmiddellijke ingang werd opgezegd.
2.2.
[gedaagde] is vervolgens een procedure bij de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, gestart tegen [eiseres] , waarin hij – bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv – onder meer heeft verzocht [eiseres] te veroordelen [gedaagde] in staat te stellen zijn werkzaamheden bij [eiseres] op de gebruikelijke en overeengekomen wijze te verrichten op straffe van verbeurte van een dwangsom. Tevens heeft [gedaagde] (onder meer) gevorderd om het ontslag op staande voet te vernietigen en [eiseres] te verplichten om
[gedaagde] , op straffe van verbeurte van dwangsommen, binnen 24 uur na het wijzen van de beschikking toe te laten tot de werkvloer teneinde zijn werkzaamheden op de gebruikelijke en overeengekomen wijze te verrichten, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Bij wijze van tegenverzoek heeft [eiseres] de kantonrechter – kort gezegd – verzocht de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden.
2.3.
Bij tussenbeschikking van 25 januari 2016 (gecorrigeerd op 11 februari 2016) heeft de kantonrechter het volgende overwogen en beslist:
(…)
Het ontslag op staande voet
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat bij ontslag op staande voet de aan dat ontslag ten grondslag liggende redenen duidelijk en onverwijld aan de werknemer meegedeeld dienen te worden. Volgens vaste rechtspraak heeft de werkgever enig respijt om de betrokkenen te horen, intern overleg te voeren en juridisch advies in te winnen, mits met de nodige voortvarendheid wordt gehandeld. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] onnodig veel tijd heeft laten verstrijken alvorens zij tot het geven van het ontslag op staande voet is overgegaan. [eiseres] heeft aan het ontslag op staande voet twee voorvallen ten grondslag gelegd die hebben plaatsgevonden op 7 en 8 oktober 2015. De ontslagbrief dateert van 21 oktober 2015, terwijl partijen tussentijds nog met elkaar hebben gecorrespondeerd. Naar aanleiding van het voorval op 7 oktober 2015 heeft [eiseres] op 12 oktober 2015 een e-mail en een brief aan [gedaagde] gestuurd. In geen van deze stukken verwijst [eiseres] naar het voorval van 8 oktober 2015, terwijl dat op dat moment ook al heeft gespeeld. Dat [eiseres] nader onderzoek heeft gedaan naar het voorval van 8 oktober 2015 en dat dit de nodige tijd, bijna twee weken, in beslag heeft genomen, is door haar niet onderbouwd. Deze handelwijze heeft dan ook tot gevolg dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Het door [eiseres] gegeven ontslag op staande voet wordt daarom vernietigd.
(…)
Het verzoek ex artikel 223 Rv
4.11.
Gezien de aard van de verzochte voorziening, te weten betaling van achterstallig loon, acht de kantonrechter een spoedeisend belang aanwezig, nu aannemelijk moet worden geacht dat [gedaagde] voor zijn levensonderhoud is aangewezen op loon uit de dienstbetrekking. Nu in de hoofdzaak iedere verdere beslissing wordt aangehouden, heeft [gedaagde] belang bij een uitspraak op het verzoek ex artikel 223 Rv.
4.12.
Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen ligt het verzoek van [gedaagde] voorshands voor toewijzing gereed met uitzondering van het navolgende. [eiseres] zal worden verplicht om [gedaagde] weer toe te laten tot de werkvloer. Dit dient te geschieden binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking. De gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000,00. (…)
Het tegenverzoek
(…)
4.24. (…)
Het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen en de arbeidsovereenkomst zal dus niet worden ontbonden.
(…)

5.De beslissing

De kantonrechter
(….)
inzake het verzoek ex artikel 223 Rv
5.7.
veroordeelt [eiseres] om [gedaagde] , binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking, in staat te stellen zijn werkzaamheden bij [eiseres] op de gebruikelijk en overeengekomen wijze te verrichten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat [eiseres] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 10.000,00;
(…)
5.12.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
(…)
inzake het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [eiseres]
5.14.
wijst het verzoek af;
(…)
Inzake het verzoek van [gedaagde] om uitbetaling van een bonus is een bewijsopdracht gegeven.
2.4.
Op 1 februari 2016 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 25 januari 2016. Op 6 april 2016 heeft de mondelinge behandeling van de zaak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, plaatsgevonden. Het wijzen van arrest is tweemaal uitgesteld en thans bepaald op 19 augustus 2016.
2.5.
Op 4 maart 2016 heeft [eiseres] een bedrijfsarts benaderd, waarna op 11 maart 2016 een afspraak voor [gedaagde] is ingepland. De bedrijfsarts heeft gerapporteerd dat [gedaagde] klachten heeft die niet los te zien zijn van zijn werk en waardoor hij zich gehinderd voelt, zowel in de thuissituatie als op zijn werk. Er is volgens de bedrijfsarts sprake van een conflict op het werk dat al meerdere maanden speelt. De klachten van [gedaagde] , die door een medische behandeling niet kunnen worden opgelost, zijn/worden veroorzaakt door de conflictueuze situatie. De bedrijfsarts adviseert om het conflict, dat de werkhervatting belemmert, op te lossen en daartoe een onafhankelijke mediator in te schakelen.
2.6.
Partijen hebben vervolgens een mediator ingeschakeld, waarna er een intake heeft plaatsgevonden. De mediation is niet van de grond gekomen, omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken over de inzet van de mediation (te weten gericht op werkhervatting dan wel op het vertrek van [gedaagde] ). Tevens wilde [gedaagde] de zittingen bij de kantonrechter en het gerechtshof afwachten, terwijl [eiseres] dat niet wilde.
2.7.
De tussenbeschikking van 25 januari 2016 is op 3 mei 2016 aan [eiseres] betekend.
2.8.
Bij brief van 3 mei 2016 aan [gedaagde] heeft [eiseres] [gedaagde] opgeroepen om zijn werkzaamheden bij [eiseres] per 4 mei 2016 te hervatten. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.
2.9.
[gedaagde] is op 12 mei 2016 opnieuw bij de bedrijfsarts geweest, die heeft gerapporteerd dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op medische gronden en dat de conclusie niet anders is dan eerder. Zijn advies is om het tussen partijen bestaande conflict op te lossen.
2.10.
Bij eindbeschikking van 14 juni 2016 heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen en beslist:
2.5.
In de tussenbeschikking is reeds beslist op de verzoeken van [gedaagde] tot vernietiging van het ontslag op staande voet. Nu het ontslag op staande voet is vernietigd, worden de wedertewerkstelling en (…) toegewezen. [eiseres] dient [gedaagde] binnen 24 uur na de datum van deze beschikking weer toe te laten tot de werkvloer. De gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000,00.
(…)

3.De beslissing

Inzake het verzoek van [gedaagde]
(…)
3.2.
verplicht [eiseres] om [gedaagde] , binnen 24 uur na de datum van deze beschikking, toe te laten tot de werkvloer teneinde zijn werkzaamheden op de gebruikelijke en overeengekomen wijze te verrichten, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat [eiseres] in gebreke blijft aan deze verplichting te voldoen met een maximum van € 10.000,00;
(…)
Inzake alle verzoeken
3.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
2.11.
De beschikking van 25 juni 2016 is op 6 juli 2016 betekend aan [eiseres] .
2.12.
Bij e-mailbericht van 7 juli 2016 heeft de advocaat van [eiseres] de advocaat van [gedaagde] medegedeeld dat [gedaagde] zijn werkzaamheden bij [eiseres] kan hervatten.
2.13.
Bij e-mailbericht van 14 juli 2016 heeft de advocaat van [gedaagde] de advocaat van [eiseres] medegedeeld dat [gedaagde] aanspraak maakt op een totaalbedrag van € 20.000,00, zijnde tweemaal het maximale bedrag aan uit hoofde van de beschikkingen verbeurde dwangsommen, omdat [gedaagde] door [eiseres] niet op de gebruikelijke en overeengekomen wijze zou zijn toegelaten tot het verrichten van zijn werkzaamheden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter
I. [gedaagde] verbiedt om enige executiemaatregelen te nemen, dan wel voort te zetten aangaande de vermeend verschuldigde dwangsommen ingevolge de tussen partijen d.d. 25 januari 2016 (gecorrigeerd op 11 februari 2016) en 14 juni 2016 gewezen beschikkingen, althans de executie van die beschikkingen aangaande de vermeend verschuldigde dwangsommen te schorsen,
II. [gedaagde] gebiedt, voor zover er al executiemaatregelen zijn getroffen en/of deze hangende de onderhavige kort gedingprocedure zijn voortgezet, deze executiemaatregelen binnen twee (2) dagen na dit vonnis op eigen kosten ongedaan te maken en ongedaan gemaakt te houden,
III. althans een voorziening treft die de voorzieningenrechter, in de gegeven omstandigheden juist voorkomt, versterkt met een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [gedaagde] in strijd handelt met het door de voorzieningenrechter uit te spreken verbod of de door de voorzieningenrechter te treffen voorziening en iedere dag dat een dergelijk overtreding van dat gebod of verbod voortduurt,
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht

4.1.
Eiseres is een in Duitsland gevestigde vennootschap naar het recht van Duitsland. Haar vordering tegen een in Nederland woonachtige gedaagde draagt een internationaal karakter. De Nederlandse rechter komt krachtens artikel 4 Herschikte EEX-Verordening (EG Verordening nr. nr. 1215/2012) rechtsmacht toe, nu gedaagde haar woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is relatief bevoegd, gelet op de woonplaats van gedaagde te [woonplaats] , gemeente [gemeente] .
toepasselijk recht
4.2.
Tussen partijen is niet in discussie dat op hun rechtsverhouding, de vorderingen en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.
spoedeisend belang
4.3.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
De advocaat van [gedaagde] heeft de advocaat van [eiseres] op 14 juli 2016 bericht dat [gedaagde] aanspraak maakt op een totaalbedrag van € 20.000,00 aan uit hoofde van de beschikkingen van 25 januari 2016 en 14 juni 2016 verbeurde dwangsommen, omdat [gedaagde] door [eiseres] niet op de gebruikelijke en overeengekomen wijze zou zijn toegelaten tot het verrichten van zijn werkzaamheden. [gedaagde] heeft hiermee kenbaar gemaakt dat hij dwangsommen wenst te incasseren. Het spoedeisend belang bij staking van de executie is hiermee gegeven.
inhoudelijke beoordeling
4.4.
Aangezien de door [eiseres] ingestelde vordering onder meer strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikkingen van 25 januari 2016 en 14 juni 2016 ter zake van dwangsommen op de grond dat geen dwangsommen zijn verbeurd omdat aan de hoofdveroordeling is voldaan, is het onderhavige geschil – dat is aangebracht bij de voorzieningenrechter en niet bij de kantonrechter die de dwangsom heeft opgelegd –
aan te merken als een geschil dat in verband met de executie is gerezen.
4.5.
In dit executiegeschil gaat het om de vraag of [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd en of [gedaagde] daarom misbruik maakt van zijn bevoegdheid de dwangsommen via executie te innen.
4.6.
Partijen verschillen in dit kort geding van mening over de vraag of [eiseres] heeft voldaan aan hetgeen in de beschikkingen is overwogen en beslist ten aanzien van het toelaten van [gedaagde] tot de werkvloer, althans het in staat stellen om de werkzaamheden op de gebruikelijke en overeengekomen wijze te verrichten. [eiseres] stelt zich te dien aanzien op het standpunt dat zij heeft voldaan aan de beschikkingen, nu zij [gedaagde] tweemaal heeft opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat het tussen partijen bestaande conflict eerst opgelost dient te worden, alvorens [gedaagde] kan terugkeren naar de werkvloer. Nu [eiseres] niet langer wil meewerken aan mediation – waartoe [gedaagde] nog wel steeds bereid is – verbeurt [eiseres] dwangsommen, omdat [eiseres] [gedaagde] zodoende niet in staat stelt zijn werkzaamheden te verrichten, aldus [gedaagde] .
4.7.
Om voornoemde vraag te kunnen beantwoorden, dient hetgeen is overwogen en beslist in de beschikkingen van 25 januari 2016 en 14 juni 2016 tot uitgangspunt te worden genomen. Daarbij geldt dat het dictum van een uitspraak moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid (HR 23 januari 1998, NJ 2000, 544 en HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369). Vervolgens dient hetgeen [eiseres] ter uitvoering van de beschikkingen heeft verricht te worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, waarbij het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer moeten worden genomen (o.a. HR 15 november 2002, NJ 2004, 410 en HR 23 februari 2007, NJ 2007, 433).
4.8.
Uit die beschikkingen kan niet worden afgeleid dat [eiseres] tot meer of anders verplicht was dan [gedaagde] toe te laten zijn werkzaamheden te hervatten/verrichten op de gebruikelijke en overeengekomen wijze. [eiseres] is op grond van de beschikkingen niet gehouden om eerst het conflict op te lossen. De beschikkingen bevatten evenmin een verplichting voor partijen en dus ook niet voor [eiseres] om mediation te volgen. Dat valt in die beschikkingen niet te lezen. Dat zou ook innerlijk tegenstrijdig zijn, nu de inzet van de procedure juist het arbeidsconflict was. Als remedie in dat arbeidsconflict werd [eiseres] verplicht om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te verrichten. Uit het dictum van de beide beschikkingen kan niet worden afgeleid dat eerst het (onderliggende) arbeidsconflict moest worden opgelost en dat [eiseres] veroordeeld is daaraan mee te werken op straffe van een dwangsom. Door [gedaagde] is dat ook niet gevorderd. Nu [eiseres] [gedaagde] meerdere malen schriftelijk heeft opgeroepen om zijn werkzaamheden weer uit te voeren, heeft zij als werkgever in redelijkheid alles gedaan wat zij op grond van de beschikkingen moest doen. Dat [gedaagde] daarvan geen gebruik heeft willen maken, komt – ook al is dat misschien vanuit zijn visie begrijpelijk – voor zijn rekening.
4.9.
Dat [gedaagde] geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bedrijfsauto en (mobiele) werktelefoon kan zo zijn. Aannemelijk is dat die niet zijn afgegeven, omdat [gedaagde] zijn werkzaamheden bij [eiseres] niet heeft hervat, hoewel hij daartoe wel was opgeroepen. Een op zichzelf staande veroordeling tot die afgifte valt in de beschikkingen niet te lezen.
4.10.
Het voorgaande leidt, voorshands geoordeeld, tot de conclusie dat [eiseres] heeft voldaan aan hetgeen waartoe hij is veroordeeld en geen dwangsommen heeft verbeurd, zodat executie van de beschikkingen misbruik van bevoegdheid zou opleveren. De vordering onder I. primair is dus toewijsbaar. De vordering sub II. zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat [eiseres] reeds executiemaatregelen heeft getroffen en/of deze hangende de onderhavige kort gedingprocedure zijn voortgezet.
4.11.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna is weergegeven.
4.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 96,02
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.531,02

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om enige executiemaatregel te nemen, dan wel voort te zetten betreffende de dwangsommen ingevolge de tussen partijen door de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, op 25 januari 2016 (sub 5.7.) en 14 juni 2016 (sub 3.2.) gegeven beschikkingen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.531,02,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. B.J.M. Vermulst op 26 augustus 2016.