1.5Bij brief van 30 juni 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de verstrekking van de sfeerrapportage van 13 mei 2015 aan de gemachtigde van [derde belanghebbende] .
2. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of tegen een besluit als bedoeld in artikel 19 van de Wpg rechtstreeks beroep openstaat.
3. Verweerder heeft bij de doorzending van 24 september 2015 verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1504, en naar de artikelen 25 en 28 van de Wpg. 4. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep (hierna: de Regeling), dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven. De artikelen 25 en 28 van de Wpg staan vermeld in de Regeling.
5. De rechtbank stelt vast dat, anders dan de artikelen 25 en 28 van de Wpg, artikel 19 van de Wpg niet in de Regeling staat vermeld. In haar uitspraak van 13 mei 2015 overweegt de Afdeling dat voor besluiten genomen op basis van artikel 19 van de Wpg, dezelfde rechtsgang openstaat als voor besluiten genomen op grond van de artikelen 25 en 28 van de Wpg. De rechtbank is van oordeel dat de Afdeling hiermee niet heeft bedoeld dat bij besluiten genomen op grond van artikel 19 van de Wpg rechtstreeks beroep openstaat, mede in aanmerking genomen dat de Afdeling verweerder bij die uitspraak opdraagt een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hieruit volgt dat verweerder het bezwaarschrift ten onrechte aan de rechtbank heeft doorgezonden als zijnde een rechtstreeks beroep. Verweerder had het bezwaarschrift immers zelf in behandeling moeten nemen.
6. Gelet op de brief van de rechtbank van 5 oktober 2015, waarbij het bezwaarschrift is aangemerkt als rechtstreeks beroep, en gezien de instemming van partijen ter zitting, zal de rechtbank deze zaak evenwel als een rechtstreeks beroep aanmerken. De rechtbank is dan ook op grond van artikel 7:1a van de Awb bevoegd van het beroep kennis te nemen.
7. Vaststaat dat de sfeerrapportage als bijlage bij de brief van 18 mei 2015 is verzonden aan de gemachtigde van [derde belanghebbende] . Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het besluit van 13 mei 2015 tot verstrekking van gegevens op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De bezwaartermijn eindigde derhalve op 29 juni 2015. Tevens is niet in geschil dat eiser op 30 juni 2015 het bezwaarschrift heeft verzonden en dat deze op 1 juli 2015 door verweerder is ontvangen. Dit is na het verstrijken van de bezwaartermijn. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
8. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
9. Eiser betoogt dat hij pas op 16 juli 2015 op de hoogte is geraakt van het bestreden besluit, omdat hij toen pas over de brief van 18 mei 2015 beschikte, zodat het bezwaarschrift volgens eiser ruim twee weken voor de daadwerkelijke kennisname van het besluit is ingediend en hij niet in verzuim is. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiser en zijn gemachtigde op 4 juni 2015 beschikten over de sfeerrapportage van 13 mei 2015 en dat er bij hen op dat moment een vermoeden bestond dat er een besluit was genomen. In het rapport van 13 mei 2015 staat dat op grond van artikel 19 van de Wpg gegevens zijn verstrekt. De rechtbank overweegt dat op een andere wijze verkregen informatie over het enkele bestaan van een besluit onder omstandigheden kan worden aangemerkt als het op de hoogte raken van een besluit. Van de belanghebbende mag worden verwacht dat hij bij het betreffende bestuursorgaan informeert naar het besluit en dat hij eventueel bezwaar op nader aan te voeren gronden maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser derhalve op 4 juni 2015, ruimschoots voor het einde van de bezwaartermijn, op de hoogte geraakt van het bestaan van het besluit, te weten het verstrekken van de op hem betrekking hebbende politiegegevens op grond van artikel 19 van de Wpg. Daarvoor is, anders dan eiser betoogt, niet vereist dat eiser over het besluit of de volledige inhoud daarvan moet kunnen beschikken. Daarbij komt dat eiser op geen enkele wijze bij verweerder heeft geïnformeerd naar het besluit. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4006. 10. De rechtbank overweegt voorts dat nu eiser voor het verstrijken van de bezwaartermijn op de hoogte is geraakt van het bestreden besluit de zogenaamde tweewekenjurisprudentie niet van toepassing is. Eiser refereert verder aan het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960. In die zaak was het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. In dat geval vangt de termijn van zes weken pas aan op de dag waarop (de gemachtigde van de) belanghebbende een afschrift van dat besluit onder ogen heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is die uitspraak niet van toepassing op de onderhavige zaak, omdat het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De sfeerrapportage is immers bij brief van 18 mei 2015 aan de aanvrager verzonden en daarmee overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt. 11. Nu eiser voor het verstrijken van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, mag worden aangenomen dat eiser, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule, tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Bij een professionele rechtsbijstandverlener mag kennis over het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn immers worden verondersteld en diens kennis kan in dit verband aan de belanghebbende worden toegerekend. Voor het aannemen van verschoonbaarheid kan evenwel, ook indien de belanghebbende bijstand heeft van een professionele rechtsbijstandverlener, aanleiding bestaan indien gerede twijfel mogelijk is over het besluitkarakter. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2131. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser in het bezwaarschrift van 30 juni 2015 de sfeerrapportage van 13 mei 2015 zelf aanmerkt als een besluit. Voorts heeft eiser ter zitting aangegeven dat hij door de ontvangst van de sfeerrapportage op 4 juni 2015 het vermoeden had dat er een besluit was genomen. Bovendien heeft de Afdeling in de reeds aangehaalde uitspraak van 13 mei 2015 geoordeeld dat het verstrekken van gegevens op grond van artikel 19 van de Wpg een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. 12. Naar het oordeel van de rechtbank is gezien het voorgaande van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb geen sprake.
13. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.