ECLI:NL:RBGEL:2016:3591

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
15/5285
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015 en de motivering van de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de toekenning van huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, die aanzienlijke fysieke beperkingen ondervindt, had aanvankelijk huishoudelijke ondersteuning toegekend gekregen, maar de gemeente heeft deze ondersteuning in een later besluit aangepast. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de toekenning onvoldoende was gemotiveerd en niet voldeed aan zijn behoeften.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende heeft onderbouwd waarom de toekenning van huishoudelijke ondersteuning in de vorm van te behalen resultaten (een schoon en leefbaar huis) niet concreet genoeg was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had voldaan aan de verplichtingen om de ondersteuning zodanig te concretiseren dat eiser duidelijkheid had over de activiteiten, tijd en frequentie van de ondersteuning. Dit leidde tot de conclusie dat de toekenning van de maatwerkvoorziening niet voldeed aan de eisen van de Wmo 2015.

Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door eiser vijf uren huishoudelijke ondersteuning per week toe te kennen, zoals eerder was vastgesteld onder de Wmo 2007. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen duidelijke en objectieve criteria te hanteren, zodat cliënten goed geïnformeerd zijn over hun rechten en de geboden ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/5285

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
[verweerder]te [plaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 januari 2015 tot 1 juli 2017 huishoudelijke ondersteuning ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend.
Bij besluit van 28 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de omvang van de huishoudelijke ondersteuning opnieuw vastgesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.J. van Helden, bijgestaan door mr. V.A. Textor.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser kent aanzienlijke fysieke beperkingen als gevolg van een aantal lichamelijke aandoeningen. Aan eiser is in dat verband bij besluit van 31 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 vijf uren huishoudelijke ondersteuning per week toegekend. Eiser heeft een aanvraag om verlenging van de huishoudelijke ondersteuning gedaan. Bij besluit van 22 december 2014 heeft verweerder op deze aanvraag beslist, in die zin dat eiser tot en met 30 juni 2017 huishoudelijke ondersteuning in natura krijgt. In dat besluit is vermeld dat de ondersteuning is gericht op de primaire leefruimtes, waarbij ten aanzien van het te bereiken resultaat is vermeld dat eiser samen met zijn zorgaanbieder het uitvoeren van de noodzakelijke huishoudelijke werkzaamheden bepaalt.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het nieuwe beleid niet langer in uren wordt geïndiceerd maar in taken en doelstellingen en dat de toekenning daarmee in overeenstemming is. De ondersteuning is blijkens het bestreden besluit gericht op het bereiken van de volgende resultaten:
- uitvoeren zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, dweilen, badkamer en toilet;
- schoonmaken en ramen lappen;
- uitvoeren licht huishoudelijk werk: afstoffen (waarbij gebukt en boven het hoofd moet worden gewerkt), kamers opruimen en bed verschonen;
- uitvoeren waswerkzaamheden;
- organisatie huishouden, controle koelkast, begeleiding;
- extra stoffen in verband met COPD.
3. Bij besluit van 27 augustus 2015 heeft verweerder (alsnog) beslist op het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten en eiser een vergoeding van € 490 toegekend waarbij 1 punt is toegekend voor het bezwaar en 1 punt voor de hoorzitting, met een wegingsfactor 0,5.
Bij brief van 27 september 2015 heeft eiser daartegen beroep ingesteld. Deze procedure is geregistreerd onder zaaknummer 15/5850. Bij brief van 2 november 2015 heeft verweerder gereageerd op het beroep.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 27 augustus 2015 een aanvulling/wijziging betreft van het bestreden besluit, aangezien alsnog beslist wordt op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Nu met dit nieuwe besluit niet geheel tegemoet gekomen wordt aan het beroep tegen het bestreden besluit, is het beroep ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede gericht tegen het nieuwe besluit op bezwaar. Dit brengt met zich dat er ten onrechte een aparte beroepsprocedure is aangelegd onder zaaknummer 15/5850 en dat er ten onrechte (nogmaals) griffierecht is geheven. Dit griffierecht zal worden teruggestort door de griffier.
Ter zitting hebben partijen – gelet op het vorenstaande ten overvloede – uitdrukkelijk ingestemd met een afdoening van deze zaak.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in zijn besluit tot toekenning van huishoudelijke ondersteuning onvoldoende objectief en bepaalbaar heeft opgenomen waar hij recht op heeft. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij niet voldoende wordt gecompenseerd voor zijn ontbrekende mogelijkheden bij het doen van het huishouden, nu in de praktijk blijkt dat de huishoudelijke ondersteuning in uren is gehalveerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op vijf uren huishoudelijke ondersteuning
5. Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Deze ondersteuning moet erop zijn gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
Ingevolge artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt verweerder er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, beslist verweerder tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente [gemeente] (hierna: de Verordening), wordt in deze verordening verstaan onder een maatwerkvoorziening: een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Verordening, vermeldt de beschikking bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura in ieder geval:
a. welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
b. hoe de voorziening wordt verstrekt;
c. de ingangsdatum en duur van de verstrekking;
d. of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening; en
e. indien van toepassing: welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
In de toelichting op artikel 11 van de Verordening, onder het opschrift “Beschikking”, is opgenomen dat de cliënt op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie moet krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
Ingevolge artikel 3.3 van de Beleidsregels is, voor zover hier van belang, voor huishoudelijke ondersteuning bepaald dat de gemeente Bronckhorst deze maatwerkvoorziening niet meer inzet op uren maar op het behalen van resultaten op het gebied van een gestructureerd huishouden. Van de aanbieder wordt gevraagd de zorg te leveren die noodzakelijk is voor een gestructureerd huishouden. Dit betreft te allen tijde maatwerk. De cliënt betaalt een eigen bijdrage via het CAK aan de hand van de uren hulp die daadwerkelijk zijn ingezet om het resultaat te bereiken.
In het gespreksverslag stelt een lid van het sociaal team samen met de cliënt de resultaten vast die bereikt dienen te worden via de in te zetten ondersteuning. Het gaat in ieder geval om het schoonhouden van de primaire leefruimtes, zoals de woonkamer, de badkamer, de keuken en de slaapkamer en het mogelijk maken van de primaire levensbehoeftes. Deze resultaten worden vastgelegd in de beschikking en vormen de motivatie van de in te zetten ondersteuning.
Vervolgens bespreekt de aanbieder met de cliënt de wijze waarop de ondersteuning ingezet wordt om deze resultaten te kunnen behalen. De zorgaanbieder legt deze afspraken vast in een zorgovereenkomst. Voor afloop van de indicatie of bij veranderende omstandigheden stelt een lid van het sociaal team samen met de cliënt vast of alle in de beschikking gestelde resultaten zijn behaald en of de cliënt nog steeds ondersteuning nodig heeft, aldus artikel 3.3 van de Beleidsregels.
6. De rechtbank leest het bestreden besluit aldus dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser met de toekenning van huishoudelijke ondersteuning voldoende gecompenseerd is in zijn beperkingen. Immers, verweerder stelt zich op het standpunt dat de woning schoon en leefbaar is. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van te behalen resultaten (een schoon en leefbaar huis) is onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen of deze resultaten kunnen gelden als een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, als bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid, van de Wmo 2015 (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1491). Dat deze uitspraak is gedaan onder de reikwijdte van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo 2007) brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ook uit de toelichting bij artikel 11 van de Verordening volgt dat een burger op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie verkrijgt die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen en dat hiervoor nodig is dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank alleen als de wijze waarop het resultaat dient te worden bereikt wordt geconcretiseerd op een wijze die op basis van objectieve criteria kan worden getoetst. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) volgt dat concreet moet zijn welke activiteiten moeten worden verricht om het resultaat te bereiken, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten moeten worden verricht. Nu deze concretisering door verweerder in zijn besluitvorming alleen heeft plaatsgevonden ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden en niet heeft plaatsgevonden ten aanzien van tijd en frequentie, heeft verweerder niet kunnen volstaan met de onderhavige toekenning, omdat het te behalen resultaat zou zijn bereikt. Het is immers niet duidelijk wat dat resultaat inhoudt. In het ondersteuningsplan van 19 december 2014 is de hiervoor bedoelde concretisering evenmin afdoende gegeven. Onduidelijk blijft hoeveel tijd wordt besteed aan de verschillende activiteiten.
7. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ondersteuning die eiser thans krijgt voldoende is om een leefbaar en schoon huis te bereiken. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wmo 2015 volgt dat de verplichtingen die verweerder heeft bij het wegnemen van belemmeringen in de zelfredzaamheid als gevolg van eiseres beperkingen zeker niet minder ver gaan dan de compensatieverplichting, als bedoeld in artikel 4 van de Wmo 2007. In de nota naar aanleiding van het nader verslag is dit als volgt verwoord:
“Dat de compensatieplicht van artikel 4 van de bestaande Wmo niet in dezelfde vorm terugkeert in het wetsvoorstel, betekent, zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van het CDA uitvoerig heb onderbouwd, op geen enkele manier dat het wetsvoorstel de burgers minder rechtszekerheid biedt over de ondersteuning waarop zij van de kant van de gemeente kunnen rekenen. Het college is en blijft nadrukkelijk gebonden aan de wettelijke verplichting (artikel 2.3.5, derde en vierde lid) om iemand van wie wordt vastgesteld dat hij niet op eigen kracht of met hulp van naasten en algemene voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid en participatie, een passende maatwerkvoorziening toe te wijzen.”
(…………….)
“ De verplichtingen van het wetsvoorstel gaan echter zeker niet minder ver dan de compensatieverplichting van artikel 4 Wmo.”(TK 33 841, nr. 64, blz. 3-4).
De rechtbank ziet daarom, nu bij eiser voorts geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, aanleiding om eiser huishoudelijke ondersteuning toe te kennen in dezelfde omvang als eiser had onder de werking van de Wmo 2007, te weten vijf uren huishoudelijke ondersteuning per week. Dat betekent dat verweerder geen besluit meer hoeft te nemen op het bezwaar van eiser. Dat doet de rechtbank zelf.
8. De gemaakte proceskosten komen, gezien het voorgaande, voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.984 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Voor het in aanmerking nemen van een andere wegingsfactor dan 1 bestaat geen aanleiding. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Tevens dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en het besluit van 27 augustus 2015;
  • herroept het primaire besluit van 22 december 2014 en kent eiser tot 1 juli 2017 huishoudelijke ondersteuning toe gedurende vijf uren per week;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 45 aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.984.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.