7.Eiseres heeft - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd:
dat het zonnepark gezien de bouwaard niet is aan te merken als een onroerende zaak, zodat hieraan geen waarde hoeft te worden toegekend ingevolge de Wet WOZ;
dat, zo het zonnepark wel als onroerend moet worden beschouwd, de werktuigenvrijstelling van toepassing is op het gehele zonnepark, althans ook op de zonnepanelen, de stalen profielen en het onderstel, en de cultuurgrondvrijstelling op de (onder)grond van het zonnepark;
dat de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde in het taxatieverslag berust op verkeerde uitgangspunten.
8. Verweerder heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatieverslag, opgemaakt op 1 december 2015 door [D] , taxateur. In dit taxatieverslag is, rekening houdend met de toepassing van de werktuigenvrijstelling op onderdelen van het zonnepark, de gecorrigeerde vervangingswaarde van het zonnepark getaxeerd op € 2.625.957.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Voor de betekenis van het begrip onroerende zaak in de Wet WOZ moet worden aangesloten bij artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan onder meer - als onroerend worden aangemerkt de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken.
10. Volgens vaste jurisprudentie is van duurzame vereniging met de grond sprake, indien het betreffende bouwwerk naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Bij de beantwoording van de vraag of een bouwwerk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Die bedoeling moet blijken uit bijzonderheden van aard en inrichting van het bouwwerk. Niet van belang is dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwwerk te verplaatsen (zie o.a. HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478 (Portacabin), HR 24 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AQ7093 en HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0813). 11. Gezien de stukken van het geding, de daartoe behorende bouwtekeningen en foto’s van het terrein, alsmede de daarop door partijen ter zitting gegeven toelichting, overweegt de rechtbank als volgt. Het zonnepark bestaat uit een zonnekrachtinstallatie voor het opwekken van elektriciteit uit zonne-energie door middel van zonnepanelen. Die zonnepanelen zijn met moeren vastgemaakt aan stalen profielen, die op hun beurt zijn bevestigd aan een stalen onderstel dat zich deels (tot 80 à 90 cm) in de grond bevindt. De zonnepanelen zijn via kabels en verzamelboxen verbonden met een transformator waarin de door de zonnepanelen geleverde stroom wordt omgezet om vervolgens te worden geleverd aan de afnemer, een nabijgelegen steenfabriek. De transformator is via een elektriciteitskabel met de steenfabriek verbonden. De transformator is daartoe in een transformatorhuisje geplaatst. Het terrein van het zonnepark is omgeven door een manshoog hekwerk dat is voorzien van prikkeldraad.
12. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, behoren de zonnepanelen, de profielen en het onderstel tot een complex waarmee eiseres haar onderneming, het zonnepark, ter plaatse duurzaam exploiteert. De zonnepanelen, de profielen en het onderstel vormen zowel visueel als functioneel een onlosmakelijk geheel met de overige onderdelen van het zonnepark op het terrein, zoals de transformator, de verzamelboxen en de bekabeling die alle onderdelen met elkaar verbindt.
13. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het zonnepark als geheel naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven, welke bestemming ook naar buiten kenbaar is. Aan de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven doet niet af dat de zonnepanelen, de stalen profielen en het onderstel door eenvoudige demontage naar een andere locatie kunnen worden verplaatst. Evenmin doet hieraan af dat het zonnepark op gepachte grond is gerealiseerd. Dat is immers niet een fysiek aspect betreffende de aard en inrichting van het zonnepark dat naar buiten kenbaar is.
14. Voor de toepassing van de Wet WOZ moet het zonnepark derhalve als onroerende zaak worden aangemerkt, zodat hieraan ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ een waarde moet worden toegekend.
Toepassing werktuigenvrijstelling
15. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van de werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken (de zogenoemde werktuigenvrijstelling).
16. Bij de waardering van het zonnepark heeft verweerder de werktuigenvrijstelling toegepast op (een gedeelte van) de transformator en op de kabels en verzamelboxen die de zonnepanelen met de transformator verbinden. Eiseres is daarentegen van mening dat de werktuigenvrijstelling op het gehele zonnepark zou moeten worden toegepast, althans ook moet worden toegepast op het geheel van zonnepanelen, stalen profielen en onderstel, dan wel op de afzonderlijke onderdelen.
17. De rechtbank overweegt als volgt. De werktuigenvrijstelling is niet van toepassing op het zonnepark als geheel, reeds omdat die vrijstelling niet van toepassing is op de (onder)grond van het zonnepark. Bovendien vormen de zonnepanelen, de profielen, het onderstel, de bekabeling en verzamelboxen tezamen de zonnekrachtinstallatie. Die installatie is aan te merken als een op zichzelf gebouwd eigendom zodat de vrijstelling voor dat geheel niet geldt. Ook het transformatorhuisje heeft te gelden als een op zichzelf gebouwd eigendom.
18. Dit neemt echter niet weg dat de werktuigenvrijstelling van toepassing kan zijn op onderdelen van de zonnekrachtinstallatie en het transformatorhuisje, zodat de rechtbank de toepasselijkheid op de afzonderlijke onderdelen hierna zal beoordelen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank mist de werktuigenvrijstelling toepassing op de zonnepanelen, omdat de zonnekrachtinstallatie haar herkenbaarheid verliest als de zonnepanelen worden verwijderd (vgl. HR 7 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6113). De waarde van de zonnepanelen dient derhalve te worden meegenomen in de WOZ-waardering. Hetzelfde geldt voor de onderconstructie (de profielen en het onderstel). 20. De verzamelboxen, de bekabeling van de zonnepanelen naar het transformatorhuisje en de zich daarin bevindende transformator delen wel in de werktuigenvrijstelling, omdat deze onderdelen geen op zichzelf gebouwde eigendommen vormen en bovendien niet noodzakelijk zijn voor de uiterlijke herkenbaarheid. Verweerder heeft deze onderdelen, zoals ter zitting nogmaals is bevestigd, dan ook terecht niet meegenomen in de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde van het zonnepark.
Toepassing cultuurgrondvrijstelling
21. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling wordt voorts buiten aanmerking gelaten de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen (de zogenoemde cultuurgrondvrijstelling).
22. Eerst ter zitting heeft eiseres zich op de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling beroepen voor het totale terrein van het zonnepark. Zij heeft verklaard dat het terrein bestaat uit grasland dat ook onder de zonnepanelen wordt beweid door koeien en schapen van een nabijgelegen boerenbedrijf, dat die koeien en schapen bedrijfsmatig houdt. Zij heeft foto’s overgelegd waarop schapen zijn te zien onder de zonnepanelen. Door de beweiding wordt bovendien tussen de € 10.000 en € 20.000 aan maaikosten bespaard, aldus eiseres.
23. De rechtbank hecht geloof aan die verklaringen van eiseres en acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de grond van het zonnepark aangemerkt moet worden als bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond waarop de cultuurgrondvrijstelling betrekking heeft. Bij de waardering van het zonnepark dient derhalve de waarde van de grond, zowel de grond onder de zonnepanelen als de strook extra grond rond het zonnepark, buiten aanmerking te worden gelaten. Het zandpad op het terrein is van dusdanig geringe betekenis, dat het niet van de toepassing van de vrijstelling moet worden uitgezonderd.
24. Verweerder heeft de waarde ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde van het zonnepark. Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde van € 2.619.000 heeft hij een taxatieverslag overgelegd van de hand van [D] , taxateur. Hierin wordt geconcludeerd tot een waarde van € 2.625.957. Met dat taxatieverslag is verweerder, op wie de bewijslast rust, er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
25. Uit het taxatieverslag volgt dat de (onder)grond van het zonnepark voor een bedrag van (€ 615.900 plus € 271.225 is) € 887.125 in de waardering is betrokken. Uit hetgeen hiervóór omtrent de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling is overwogen, had de waarde van de (onder)grond echter buiten aanmerking moeten worden gelaten.
26. Mede gelet op de betwisting door eiseres is voorts niet een voldoende onderbouwing gegeven voor de in aanmerking genomen herbouwkosten van het hekwerk, de onderconstructie van de zonnepanelen en de zonnepanelen zelf. Ook acht de rechtbank de in aanmerking genomen restwaarde van de onderconstructie (20%) en de zonnepanelen (10%) onvoldoende onderbouwd, evenals de in aanmerking genomen functionele veroudering van de zonnepanelen.
27. Eiseres bepleit een waarde van € 650.000 voor het gedeelte van het zonnepark dat op het grondgebied van de gemeente Montferland is gelegen. Volgens haar stemt die waarde overeen met de waarde in het economische verkeer, dat wil zeggen de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres echter geen taxatierapport of ander stuk van gelijk gewicht gesteld waaruit de juistheid van die waarde volgt. Eiseres is er derhalve evenmin in geslaagd aannemelijk te maken dat de door haar bepleite waarde juist is.
28. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen (ook met betrekking tot de van toepassing zijnde vrijstellingen) en in aanmerking nemende al hetgeen partijen over en weer met betrekking tot de te hanteren uitgangspunten voor de waardering van het zonnepark hebben opgemerkt, stelt de rechtbank de waarde per waardepeildatum 1 januari 2014 in goede justitie vast op € 850.000. De aanslagen ozb moeten dienovereenkomstig worden verminderd.