ECLI:NL:RBGEL:2016:2771

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
272989
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten door gemeente na annulering van opdracht aan projectontwikkelaar

In deze zaak heeft de projectontwikkelaar, eiser, een vordering ingesteld tegen de Gemeente Beuningen, gedaagde, met betrekking tot de vergoeding van kosten die zijn gemaakt in het kader van de ontwikkeling van het Asdonckgebied. De rechtbank Gelderland heeft op 13 april 2016 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. Eiser heeft aanzienlijke investeringen gedaan in de voorgenomen ontwikkeling, maar de Gemeente heeft de samenwerking beëindigd zonder een overeenkomst te hebben gesloten. Eiser heeft een beroep gedaan op redelijkheid en billijkheid voor vergoeding van gemaakte kosten, maar de rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet gehouden was tot vergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig een akte van eisvermeerdering heeft ingediend, waardoor de eis niet werd toegestaan. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen en dat de Gemeente de onderhandelingen niet onrechtmatig heeft afgebroken. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak om kosten te specificeren in civiele procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/272989 / HA ZA 14-615 / 17 / 560
Vonnis van 13 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. C.J.M. Weebers-Vrenken te Eindhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BEUNINGEN,
zetelend te Beuningen Gld,
gedaagde,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juli 2015;
  • de akte van [eiser] ;
  • de antwoordakte van de Gemeente;
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

aanvulling van eis

2.1.
[eiser] heeft in haar pleitaantekeningen, ‘tevens houdende akte aanvulling van eis’, haar eis aangevuld, waartoe zij het volgende nieuwe nummer III heeft toegevoegd aan haar petitum:
Indien het gevorderde onder punt I van dit petitum niet voor toewijzing in aanmerking komt, te verklaren voor recht dat gedaagde jegens eiseres gehouden is om een vergoeding te betalen in verband met de beëindiging van de samenwerking c.q. onderhandelingen tussen partijen ter zake van de herontwikkeling van het Asdonckgebied en gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van deze vergoeding, met verzoek aan de rechtbank om de omvang van de vergoeding die gedaagde verschuldigd is – naast het gevorderde onder punt II van dit petitum inzake de verrichte werkzaamheden – te begroten en partijen zo nodig toe te staan zich nader uit te laten over de omvang van de te begroten vergoeding;
De nummers I en II uit het petitum heeft [eiser] gehandhaafd en de nummers III, IV en V heeft zij hernummerd tot IV, V en VI. De Gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van eis, waarbij zij erop heeft gewezen dat [eiser] deze aanvulling niet voorafgaande aan het pleidooi heeft aangekondigd.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar van de Gemeente tegen de eisvermeerdering terecht. [eiser] heeft niet uiterlijk twee weken voor de dag van het pleidooi aan de rechtbank en aan de Gemeente een afschrift doen toekomen van de akte waarin de eisvermeerdering is opgenomen. Zij heeft daarmee het voorschrift van artikel 2.9 van het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken niet nageleefd. De eiswijziging wordt daarom niet toegestaan.
terugkomen op eindbeslissingen in het tussenvonnis
2.3.
In het tussenvonnis van 8 juli 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat er tussen de Gemeente en [eiser] geen samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen, dat de Gemeente [eiser] geen opdracht heeft gegeven en dat de Gemeente ook de onderhandelingen met [eiser] niet onrechtmatig heeft afgebroken. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] op deze grondslagen niet toewijsbaar zijn.
2.4.
Bij akte verzoekt [eiser] de rechtbank haar oordeel te heroverwegen en alsnog te oordelen dat de Gemeente bij [eiser] het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat een samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen en dat de Gemeente aldus de onderhandelingen ongelegitimeerd heeft afgebroken. De Gemeente verzet zich tegen die heroverweging. Volgens haar is heropening van het debat in strijd met de goede procesorde en is van een (dreigende) feitelijke of juridische misslag geen sprake.
2.5.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Zij heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist als hiervoor samengevat is weergegeven. Van deze beslissingen kan de rechtbank in beginsel niet terugkomen, tenzij bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat zij daaraan zou zijn gebonden (Hoge Raad 25 april 2008, NJ 2008, 553). Die bijzondere omstandigheden doen zich hier niet voor. Uit hetgeen [eiser] tegen het aangevochten oordeel inbrengt, leidt de rechtbank af dat [eiser] het met dat oordeel niet eens is en dat zij de zaak anders beoordeelt. [eiser] kan dat desgewenst voorleggen aan de appelrechter. Naar het oordeel van de rechtbank berusten de gegeven oordelen echter niet op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, en dreigt evenmin dat zij op een ondeugdelijke grondslag einduitspraak zal doen. De rechtbank zal daarom niet van haar bindende eindbeslissingen terugkomen.
vergoeding van kosten op grond van redelijkheid en billijkheid
2.6.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat [eiser] een beroep heeft gedaan op arresten van het gerechtshof Arnhem van 27 januari 2009 en van 9 april 2013 (ECLI:NL:GHARN:2009:BI0068 en 2013:2425) en dat dit beroep zo wordt begrepen dat [eiser] betoogt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in het onderhavige geval een vergoedingsplicht voor de Gemeente meebrengen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld bij akte in te gaan op de toepasselijkheid van deze jurisprudentie in de onderhavige zaak. Daarop hebben beide partijen aktes genomen, waarna op verzoek van [eiser] pleidooien hebben plaatsgevonden.
2.7.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de feiten in de onderhavige zaak aanknopingspunten voor het oordeel dat de Gemeente op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid kosten aan [eiser] dient te vergoeden. Die aanknopingspunten zijn gelegen in het volgende. De Gemeente heeft een prijsvraag uitgeschreven om van de deelnemers hun visie te vernemen op de wijze waarop het Asdonckgebied kon worden ontwikkeld. Het is de Gemeente vanzelfsprekend duidelijk geweest dat deelname aan de prijsvraag ertoe zou leiden dat de deelnemers kosten zouden maken. In het geval van de beide andere deelnemers aan de prijsvraag heeft de Gemeente daarvan de gevolgen gedragen door aan elk van hen een kostenvergoeding te betalen (zie het in het tussenvonnis onder 2.10 geciteerde voorstel ter besluitvorming van 24 juni 2008, waarmee het College heeft ingestemd). Met [eiser] heeft de Gemeente dooronderhandeld op basis van haar inzending, wat er noodzakelijkerwijs toe heeft geleid dat [eiser] meer kosten maakte. Op 16 december 2008 heeft de Raad op voorstel van het College ingestemd met het stedenbouwkundig plan zoals dat in opdracht van [eiser] door [naam 1] architecten is opgesteld. Op 1 december 2009 heeft de Raad ingestemd met een aangepaste versie van dat plan. Nadat in maart 2010 gemeenteraadsverkiezingen hadden plaatsgevonden, heeft de Gemeente nieuwe randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het Asdonckgebied geformuleerd. Partijen zijn daarna niet tot overeenstemming gekomen over hun samenwerking bij de ontwikkeling van het Asdonckgebied. In 2011 heeft de Gemeente de mogelijkheden onderzocht om in plaats van woningbouw maatschappelijke accommodaties op het Asdonckgebied te realiseren, Nadat de Gemeente in september 2011 had geconcludeerd dat het Asdonckgebied niet in aanmerking kwam voor maatschappelijke accommodaties, is het overleg tussen de Gemeente en [eiser] in 2012 hervat (‘doorgestart’). Dat leidde er opnieuw toe dat [eiser] kosten maakte. De Gemeente heeft vervolgens voorrang gegeven aan de ontwikkeling van een ander deelplan (Hutgraaf), wat heeft geleid tot het voornemen de onderhandelingen met [eiser] af te breken. Dit blijkt uit het B&W-voorstel ten behoeve van de vergadering van 13 augustus 2013 (productie 72 bij akte uitlating na tussenvonnis van de zijde van [eiser] ). Hierin is ook voorgesteld een mandaat vast te stellen op maximaal € 300.000,- als vergoeding aan [eiser] bij beëindiging van de onderhandelingen. Het College heeft daarmee niet ingestemd maar wel het mandaat op € 35.000,- gesteld.
2.8.
De opstelling van de Gemeente jegens [eiser] en de keuzes die de Gemeente in de loop van de tijd heeft gemaakt zoals in het voorgaande is weergegeven, hebben het gevolg gehad dat [eiser] aanzienlijk in de ontwikkeling van het Asdonckgebied heeft geïnvesteerd. De Gemeente is zich daarvan bewust geweest en heeft daarvan voordeel gehad. De Gemeente heeft vervolgens besloten voorrang te geven aan de ontwikkeling van het deelplan Hutgraaf en is gestopt met de ontwikkeling van het Asdonckgebied. Daarom kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid naar het oordeel van de rechtbank meebrengen dat de Gemeente is gehouden tot (enige) vergoeding van kosten die [eiser] heeft gemaakt in verband met de ontwikkeling van het Asdonckgebied.
2.9.
Of dat zo is, hangt direct samen met de precieze aard en omvang van die kosten. Het hof heeft in de rechtsoverwegingen die zijn geciteerd in het tussenvonnis van 8 juli 2015 overwogen dat in de zaak die aan hem voorlag (bepaalde) kosten die in verband staan met de gevoerde onderhandelingen eerder voor vergoeding in aanmerking komen naarmate deze meer liggen in de sfeer van de uitvoering van het project en minder snel naarmate deze daarvan verder zijn verwijderd, waarbij mede van belang is in hoeverre deze kosten zijn gemaakt met medeweten of instemming van de ander of zelfs op haar initiatief.
interne kosten
2.10.
[eiser] heeft in haar memo kostenopzet van 28 maart 2013 (productie 51 bij dagvaarding) haar interne kosten afgerond begroot op € 630.000,-, uitgaande van gemiddeld 3½ mandagen per week vanaf 2008 tot medio 2010 en van ½ tot 1½ mandag per week in de periode daaraan voorafgaand en volgend op die periode. Deze uitkomst heeft zij getoetst door middel van een berekening volgens een bedrijfskundig model dat uitgaat van het te realiseren ontwikkelpercentage naar rato van de gerealiseerde werkzaamheden. In haar opdracht heeft vervolgens een derde-deskundige ( [naam 2] Adviseurs) de ontwikkelingskosten van [eiser] begroot als percentage van de stichtingskosten. Uit dat rapport van 15 januari 2014 volgt dat de door [eiser] gemaakte kosten in de periode van eind 2007 tot eind 2013 € 624.000,- exclusief btw bedragen (productie 58 bij dagvaarding). In haar akte uitlating na tussenvonnis heeft [eiser] de kosten waarvan zij vergoeding verlangt niet nader gespecificeerd. Bij gelegenheid van de pleidooien heeft [eiser] naar voren gebracht dat het in de projectontwikkeling niet gebruikelijk is urenadministraties bij te houden, dat het lastig is daadwerkelijk gemaakte kosten te specificeren en dat zij hooguit achteraf aan de hand van agenda’s haar uren kan verantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stellingen van [eiser] aldus te abstract en te globaal om voldoende inzicht te kunnen verschaffen in de precieze aard en omvang van de interne kosten waarvan zij vergoeding verlangt. De rechtbank is daarom niet in staat te beoordelen of de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de Gemeente gehouden is (een deel van) de gevorderde interne kosten van [eiser] te vergoeden. Anders dan [eiser] bij gelegenheid van het pleidooi heeft betoogd, had [eiser] uit het tussenvonnis wel degelijk moeten begrijpen dat een toelichting zonder nadere specificatie van haar kosten niet tot toewijzing van haar vordering zou kunnen leiden. Het belang van een specificatie van de kosten volgt immers uit de overwegingen van het hof, waaruit in het vonnis is geciteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding [eiser] opnieuw in de gelegenheid te stellen haar stellingen voldoende te onderbouwen. Bij gebreke van voldoende gemotiveerde stellingen is ook voor bewijslevering geen plaats.
2.11.
Hieruit volgt dat de vordering van [eiser] tot vergoeding van interne kosten op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid niet toewijsbaar is.
externe kosten
2.12.
In het onder II gevorderde bedrag van € 840.160,48 is een bedrag begrepen van € 70.347,50 voor architectkosten. Enerzijds lijkt het een direct gevolg van deelname aan de prijsvraag dat architectkosten zijn gemaakt en heeft de Gemeente er ook baat bij gehad dat deze kosten zijn gemaakt. Daar staat tegenover dat de Gemeente erop wijst dat volgens voormeld memo van [eiser] van 28 maart 2013 de externe kosten, ‘onder meer [naam 1] Architecten’, € 35.000,- bedragen, dus minder dan de helft van het gevorderde bedrag. Verder blijkt uit de door [eiser] zelf bij akte in het geding gebrachte producties 73 en 74 dat aan deelnemer Standvast Wonen voor haar deelname aan de prijsvraag in totaal een bedrag is vergoed van € 72.534,44, waarvan niet duidelijk is welk deel op architectkosten ziet, en dat aan de andere deelnemer Van Bergen € 27.776,03 is vergoed, waarvan € 8.480,- voor architectkosten (circa 12% van de kosten die [eiser] stelt te hebben gemaakt). Bij deze stand van zaken is niet voldoende duidelijk wat de omvang in werkelijkheid is geweest van de architectkosten in verband met de planontwikkeling en tot welk bedrag de eisen van redelijkheid en billijkheid zouden meebrengen dat deze worden vergoed. De vordering tot betaling van deze post is dus niet toewijsbaar.
2.13.
De kosten van de derde-deskundige [naam 2] van € 4.053,50 zijn afzonderlijk gevorderd onder IV (nummering van de pleitnota). Deze kosten zien op voormeld rapport van [naam 2] Adviseurs van 15 januari 2014. Dat rapport is opgesteld om vast te stellen welke schade [eiser] in totaal lijdt als gevolg van de beëindiging van de samenwerking (punt 57 van de dagvaarding). Deze kosten zijn dus een vorm van vermogensschade als genoemd in artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub b BW en niet een kostenpost die ziet op de planontwikkeling. Ook deze post komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
2.14.
Hieruit volgt dat ook de vordering van [eiser] tot vergoeding van externe kosten niet toewijsbaar is op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid.
conclusie en proceskosten
2.15.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn op de grondslagen die zijn beoordeeld in het tussenvonnis van 8 juli 2015 (samenwerkings-overeenkomst, opdracht, onrechtmatig afbreken onderhandelingen) en ook niet op de grondslag die in het onderhavige vonnis is beoordeeld (redelijkheid en billijkheid). De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
2.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van de Gemeente begroot op € 3.829,- aan vast recht en € 16.055,- aan salaris voor de advocaat (5 punten, tarief VIII).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht, mr. D.M.I. de Waele en mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016.