ECLI:NL:RBGEL:2016:1982

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3714
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ziekengeld op basis van misleiding en simulatie in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die ziekengeld ontving op basis van de Ziektewet, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had zich ziekgemeld als productiemedewerker vanwege psychische klachten en ontving ziekengeld vanaf 1 mei 2013. Echter, op 26 juni 2013 heeft het UWV het ziekengeld van eiser ingetrokken, na een onderzoek door verzekeringsartsen die twijfels hadden over de echtheid van de klachten van eiser. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 9 maart 2016 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld en dat er geen sprake was van misleiding. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser onjuiste informatie had verstrekt, wat leidde tot de conclusie dat de intrekking van het ziekengeld gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had aangetoond dat eiser vanaf de datum in geding onjuiste informatie had verschaft, wat resulteerde in een onterecht verstrekte uitkering.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de intrekking van het ziekengeld met terugwerkende kracht tot 26 juni 2013 rechtmatig was. De rechtbank heeft de zaak ongegrond verklaard, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/3714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het ziekengeld van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 26 juni 2013 (hierna: datum in geding) ingetrokken.
Bij besluit van 24 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met het nummer 15/3711, plaatsgevonden op 9 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Peters.
Na afloop van de zitting zijn de zaken weer gesplitst en wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft als productiemedewerker gewerkt bij [bedrijf] van 20 september 2000 tot 1 mei 2013. Met ingang van 14 maart 2013 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld vanwege psychische klachten. Na het einde van het dienstverband heeft verweerder eiser bij besluit van 24 mei 2013, met ingang van 1 mei 2013, in aanmerking gebracht voor ziekengeld ingevolge de ZW.
Op 26 juni 2013 is eiser voor de eerste maal door een verzekeringsarts van verweerder beoordeeld. Deze verzekeringsarts stelt dat eiser op het spreekuur vreemd gedrag vertoont en niet aanspreekbaar is. Informatie wordt opgevraagd bij de in België werkzame behandelende psychiater dr. D. van Gool. Vooralsnog volledig arbeidsongeschikt, zo concludeert de verzekeringsarts van verweerder op 26 juni 2013.
Omdat Van Gool niet reageerde op informatieverzoeken van verweerder, heeft verweerder de huisarts om informatie verzocht. Deze heeft bij brief van 3 september 2013 gereageerd. De huisarts stelt: ziektebeeld waarbij vermoeden van secundaire ziektewinst speelt. Vervolgens verwijst de verzekeringsarts van verweerder eiser voor een expertise naar psychiater N.J. de Mooij. In de bijlage bij de expertiseopdracht schrijft de verzekeringsarts dat eiser een bizarre indruk maakt. Hij is in zichzelf gekeerd, en is motorisch onrustig, wat vreemd is, gelet op de dosering antipsychotica
De Mooij schrijft in zijn rapport dat hij onvoldoende beeld krijgt van eiser. Er zijn aanwijzingen dat hij in ieder geval voor een deel simuleert. Bij dit rapport zit een brief van dr. Van Gool, die de medicatie van eiser beschrijft en stelt dat eiser lijdt aan een psychotische depressie met slechts prognose.
Vervolgens wordt eiser, op verzoek van verweerder, van 19 mei tot en met 23 mei 2014 klinisch opgenomen en onderzocht door psychiater P.J.H. Notten. Notten komt uiteindelijk tot de conclusie dat eiser simuleert en aggraveert. Notten stelt dat er sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis met emoties en gedrag, alsmede simulatie bij trekken van een cluster B persoonlijkheid.
2. Verweerder heeft vervolgens het ziekengeld van eiser ingetrokken per 26 juni 2013. Aan deze vaststelling ligt een onderzoek van de verzekeringsarts J.A.W. Dekker van 20 augustus 2014 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J. Joosten van 6 mei 2015 ten grondslag.
Dekker heeft het dossier bestudeerd en eiser op 20 augustus 2014 op het spreekuur gezien. Op grond van alle in het dossier aanwezige informatie, die in rechtsoverweging 1 is samengevat, alsmede het spreekuurcontact is Dekker van oordeel dat door onjuiste informatie van eiser de beoordeling op 26 juni 2013 niet juist heeft kunnen plaatsvinden.
Joosten heeft het dossier bestudeerd en is aanwezig geweest bij de hoorzitting op 24 februari 2015. Joosten schrijft dat eiser thans, in tegenstelling tot eerdere onderzoeken, volledig aangepast gedrag vertoond. Evidente psychopathologie wordt door Joosten niet waargenomen. Joosten heeft informatie van huisarts Stoverinck van 23 april 2015 en van psychiater Roosenboom van 3 maart 2015 beoordeeld. De informatie van de huisarts heeft betrekking op schouder en voet klachten, welke volgens Joosten van ruim voor of van ruim na de datum in geding zijn. Psychiater Roosenboom komt tot een depressieve stoornis, recidiverend met stemmingsincongruentie, psychotische kenmerken, gedeeltelijk in remissie. Joosten stelt dat deze psychiater de voorgeschiedenis niet kent en zijn conclusie is dat de depressie in remissie is, Voorts wordt een angststoornis niet door Roosenboom genoemd, aldus Joosten. Hij conformeert zich vervolgens aan het door de primaire verzekeringsarts Dekker ingenomen standpunt.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en stelt dat verweerder het onderzoek onzorgvuldig heeft uitgevoerd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een situatie waarin intrekking met terugwerkende kracht mogelijk is. Van misleiding is geen sprake, zo stelt eiser.
4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de ZW is de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht, zo dikwijls dit nodig wordt geoordeeld, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een door verweerder aangewezen arts, zich op last van de arts tot het ondergaan van zodanig onderzoek te laten opnemen in de hem aangewezen inrichting, en in het algemeen de voorschriften van de arts die ertoe strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, trekt verweerder een besluit tot toekenning van ziekengeld in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 49 van de ZW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld.
Ingevolge artikel 49 van de Zw is, voor zover hier van belang, de verzekerde verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering.
Verweerders heeft op grond van artikel 30a van de ZW gebaseerd beleid neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (hierna: de Beleidsregels).
Artikel 3, tweede lid van de Beleidsregels luidt als volgt: “indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben gedaan”.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser bij besluit van 23 mei 2013 definitief ziekengeld is toegekend, met ingang van 1 mei 2013. Het bestreden besluit is dan ook een intrekking van dit definitief toegekende recht zodat het een voor eiser belastend besluit is, hetgeen betekent dat het aan verweerder is om aan te tonen dat er met ingang van de datum in geding niet langer recht bestaat op ziekengeld.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake, waarbij gedacht kan worden aan gevallen waarin de betrokkene wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten dat hij ernstig rekening diende te houden met de mogelijkheid van intrekking, of aan gevallen waarin het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend. Bij de beoordeling of er sprake is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing moet in gevallen als de onderhavige de vraag worden beantwoord of het gedrag dat tot de toekenning of voortzetting van de uitkering heeft geleid, voortkomt uit een psychische stoornis, dan wel dat het gedrag moet worden toegeschreven aan misleiding (simulatie). Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 4 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2011.
De rechtbank acht deze rechtspraak ook van toepassing op de ZW, nu de systematiek daarvan gelijk is aan die van de arbeidsongeschiktheidswetten.
6. Ter zitting heeft eiser de grief dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd toegelicht door te betogen dat eiser geen toestemming heeft gegeven voor de klinische opname, dat hij ten onrechte door Notten niet in de gelegenheid is gesteld gebruik te maken van het inzage- en correctierecht en dat Notten zijn rapport niet zonder eisers instemming aan verweerder had mogen verstrekken.
De rechtbank wijst in dit verband op het volgende. De verplichting tot het verlenen van medewerking aan een klinische opname is opgenomen in artikel 28 van de ZW. Daarnaast heeft eiser zich, na kennis te hebben genomen van het doel van het voorgenomen onderzoek, in een door hem op 1 april 2014 ondertekende verklaring, bereid verklaard mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank stelt vast dat hiermee sprake is van een informed consent.
Notten schrijft in zijn rapport van 19 juni 2014 voorts dat hij geen bezwaar heeft tegen inzage van het rapport door eiser, liefst in aanwezigheid van een arts en dat eiser ermee akkoord gaat dat eventuele inzage plaatsvindt bij de verzekeringsgeneeskundige. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee voldoende in de gelegenheid is gesteld gebruik te maken van zijn inzage- en correctierecht en tevens toestemming heeft gegeven tot toezending van het rapport aan verweerder.
Het betoog faalt.
7. Voorts heeft eiser betoogd dat van onjuiste informatie of misleiding door eiser geen sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser vanaf 26 juni 2013 onjuiste of onvolledige informatie aan verweerder heeft verschaft, terwijl deze onjuiste informatie tot een ten onrechte verleende uitkering heeft geleid. Uit rechtsoverweging 1 en 2 blijkt dat vanaf 26 juni 2013 al twijfel bij de verzekeringsartsen bestond over de ziekte van eiser. Zij hebben hem het voordeel van de twijfel gegeven, door een ziektewetuitkering te continueren, maar wel steeds aangegeven te twijfelen. Uiteindelijk heeft de klinische opname tot duidelijkheid geleid, dat sprake is van misleiding/simulatie, waarna de uitkering is ingetrokken. De enkele, niet onderbouwde stelling van Van Gool dat sprake is van een psychotische depressie heeft verweerder terecht geen aanleiding hoeven geven te twijfelen aan de conclusie van Notten. Ook de brief van Roosenboom heeft verweerder die aanleiding niet hoeven geven. De rechtbank sluit zich in zoverre aan bij de overwegingen van Joosten dat Roosenboom de voorgeschiedenis niet kent, zijn conclusie is dat de depressie in remissie is en een angststoornis niet wordt genoemd. Deze brief geeft daarom geen aanleiding de conclusie van Notten in twijfel te trekken.
Kortom, verweerder heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat eiser vanaf 26 juni 2013 verweerder heeft misleid en onjuiste informatie heeft gegeven over zijn ziekte, waardoor ten onrechte een uitkering is versterkt. Op die grond heeft verweerder het ziekengeld met terugwerkende kracht tot 26 juni 2013 mogen intrekken. Het betoog van eiser faalt.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.