Vervolgens hebben partijen gezamenlijk aan uiteindelijk gynaecoloog prof. dr. J.M.M. van Lith verzocht de zorgvuldigheid te onderzoeken van de behandeling van [verzoekster] in het ziekenhuis. Bij brief van 16 december 2013 heeft Van Lith zijn bevindingen aan partijen gerapporteerd. In dit rapport staat onder meer,
als antwoord op de vraag 4c, over het gevoerde beleid in het nageboortetijdperk:
“Er zijn duidelijke afspraken omtrent het nageboortetijdperk. In 2004 was het heel gebruikelijk dat, wanneer de placenta na een uur niet geboren was, deze manueel verwijderd zou worden. Dit zou eventueel eerder plaatsvinden indien er bijvoorbeeld sprake was van bloedverlies. Indien de situatie stabiel is en er is weinig bloedverlies is er geen reden om de placenta met grote spoed te verwijderen, echter is te verwachten dat op enig moment fors bloedverlies kan optreden. Normaal gebruikelijk is het dan ook na 1 uur naar de operatiekamer te gaan. Ik vind dat hier een onjuist beleid gevoerd is. Dat er sprake was van wisseling van de wacht, dat wil zeggen andere arts-assistenten en gynaecologen, is geen reden tot uitstel. In het dossier wordt een aantal keer verwezen naar het doen van manuele placentaverwijdering, maar wordt nergens de actie duidelijk omschreven dan wel wordt omschreven waarom er van wordt afgezien. Controlled cord traction is een normale handeling. Meerdere expertises hebben een uitgebreid exposé opgeleverd over de verschillende handgrepen. Hier wordt in het dossier weinig melding van gemaakt. De beschrijvingen “placenta nog muurvast” en “placenta gedeeltelijk geboren” zijn suggestief voor een probleem. 35 minuten tussen gedeeltelijk en spontaan geboren, is wederom een lang traject. De beschrijving van de placenta in het partusverslag is niet compleet. Na geboorte behoort inspectie duidelijk plaats te vinden en ook vastgelegd te worden, dit is niet gebeurd.”
als antwoord op vraag 4k, onder d (is de gekozen methode van verwijdering van de placentarest als een geëigende wijze te beschouwen en is deze methode zorgvuldig uitgevoerd?), e (hadden en specifieke voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen en zo ja welke?) en f (is er blijkens het dossier vaginaal getoucheerd naar de positie van de uterus. Zo ja waar is dat gedocumenteerd en wat was de stand? Zo nee, was dit wel mogelijk, noodzakelijk of gecontraïndiceerd?):
“d. De beschrijving in het OK verslag geeft weer hoe de procedure is gegaan. Het cavum uteri stond duidelijk open, daar een Hager 11 zonder weerstand passeert. De sondelengte van de uterus is bepaald. Vervolgens werd een zuigcurettage verricht waarbij weinig weefsel werd verkregen. Er werd overgegaan tot een stompe curettage, waarbij wederom beperkt weefsel werd verkregen. Vervolgens werd echografisch gecontroleerd of het cavum leeg zou zijn. Dan werd een collega gevraagd meet te beoordelen en wordt onder echoscopische controle opnieuw gecuretteerd. Dit wordt uiteindelijk met een tang gecontinueerd. Waarna blijkt dat er sprake is van een perforatie met een darmlesie. De gekozen interventie lijkt mij juist zijnde evacuatie van de inhoud van de uterus. Er is op een normale wijze gestart, ook al is het bekend dat een placentarest na enige weken vaak lastig te verwijderen is. Soms lukt het echter en dan is dit de meest voor de hand liggende benadering. Het gebruik van tangen ligt minder voor de hand. Zeker als onder echoscopische begeleiding kan worden gekeken had het voor de hand gelegen met een stompe curette, dan wel digitaal tot verdere evacuatie over te gaan. Het is wel voorstelbaar dat, met het idee dat de rest vrij vast in het cavum uteri zit, een tang daarvoor te gebruiken en dan is de echoscopische begeleiding de juiste weg om eventuele verdere complicaties te voorkomen.
e. Aanvullende specifieke voorzorgsmaatregelen waren mijns inziens niet nodig. In 2004 was de hysteroscopie duidelijk in opkomst, dit had een optie kunnen zijn. Wel is het vaak lastig om bij een openstaand cavum uteri voldoende zicht met de hysteroscoop te krijgen in verband met het weglekken van de distentievloeistof. Met een hysteroscopische benadering was er beter zichtbaar geweest wat er aan de hand zou zijn en had ook gericht de rest kunnen worden verwijderd. In 2004 was dit nog geen standaard benadering.
f. Bimanueel vaginaal toucher wordt niet beschreven. Normaal gesproken is dit verstandig om de positie van de uterus te beoordelen en daarmee eventuele perforatie te voorkomen. Aan de hand van het echoscopisch onderzoek was hierover informatie en het bepalen van de sondelengte geeft mogelijk ook enige aanvullende informatie. Mijns inziens is het niet juist dat dit niet gedaan dan wel beschreven is. Zeker bij lastige procedures zoals deze casus kan het behulpzaam zijn. Op welk moment de perforatie is opgetreden is niet duidelijk. De operateurs hebben wel gebruik gemaakt van echoscopische begeleiding, juist om daarmee gericht de rest te kunnen verwijderen.”
en als antwoord op vraag 8, over de gevolgen en beperkingen die ook bij adequaat medisch handelen zouden zijn opgetreden:
“Naar mijn mening is niet adequaat gehandeld rondom de geboorte van de placenta. Indien dit direct, dus na de bevalling op [geboortedatum] 2004, door middel van manuele placentaverwijdering zou zijn verricht was het beloop heel anders geweest en zouden de huidige gevolgen en beperkingen niet aanwezig zijn geweest. Immers, dan was er geen sprake geweest van een placentarest.”