Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 september 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2015.
2.De feiten
“Exploitant winkel (verkoop en installatie van hang- en sluitwerk).”[eiser] is verzekerd voor de financiële gevolgen van beroepsarbeidsongeschiktheid en is daarbij ingedeeld in beroepsklasse 4. [eiser] heeft aanspraak op een uitkering vanaf een arbeidsongeschiktheid van 25%, waarbij de uitkering gelijk is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage.
“(…)
2 juni 2011 een uitkering zal verstrekken op basis van 50% arbeidsongeschiktheid.
“(…)Signaal intensiteits verlies vanuit de onderste twee lumbale niveaus op de T2 gewogen sequentie. Op deze niveaus ook beeld van HNP, op niveau L5 - Sleen wat meer uitgesproken op niveau L4 - L5. De bulging op niveau L5 - S1 bevindt zich ongeveer in de mediaanlijn. Met name wordt aan de rechterkant verloopt van hier vlak langs waardoor wortel beïnvloeding niet kan worden uitgesloten. De bulging op niveau L4 - L5 bevindt zich paramediaan rechts. Op dit niveau lijken de uittredende worteltjes echt nog voldoende ruimte te hebben.
19 augustus 2011 vastgesteld op 100%.
“(…)Anamnestisch lijkt het klachtenpatroon wel te hebben gepast bij een doorgemaakt radiculair prikkelingssyndroom (…)Er zijn thans wel objectiveerbare afwijkingen en ook wel klachten die bij het beeld na 2x “herniachirurgie” passen. Dit betekent dat hij niet geschikt is voor rugbelastend werk en matig ernstig beperkt is met bukken, draaien, gewicht voor zich uittillen, klimmen, klauteren, kruipen. (…)Tot dusver hebben therapeutische acties weinig tot geen resultaat gehad.(…)Dergelijke klachten, zeker na een 2-tal “hernia-operaties”, zijn meestal zeer hardnekkig en derhalve lijkt mij de prognose somber. (…).”
onderzoek ingesteld. In het daarvan opgemaakte rapport van 24 april 2014 (productie 21 van Achmea) komen onder meer de navolgende passages voor:
“(…)Verzekerde heeft per dag 8 uur aan uitvoerend werk. Zijn werk bestaat voor minimaal 50% uit het plaatsen van deuren/ramen met hang en sluitwerk. Het hangen van deuren neemt gemiddeld 1,5 tot 2 uur arbeidstijd. In die tijd werkt hij nagenoeg continu in een gebogen dan wel bukkende houding. Volgens het beperkingenpatroon zou hij na 15 minuten hiervan 30 minuten moeten recupereren. Per saldo resteert dan een productieve arbeidstijd per dag van 33%.Ook in de overige timmerwerkzaamheden die hij verricht kennen een vergelijkbare belasting als het hangen van deuren en ramen.Incidenteel komen er in het werk een lichamelijke belasting van > 25 kg voor (hangen van buitendeuren). Dat zou hij niet meer kunnen doen.Omdat veel van zijn opdrachtgevers op de Veluwe wonen reist hij gemiddeld per dag 2 uur. Voor zitten is hij niet beperkt. Echter, omdat reizen/regelen een afgeleide taak is van de uitvoerende omzet genererende hoofdtaak, hebben wij voor deze taak een zelfde AO percentage opgenomen als voor de hoofdtaak.”
“(…)Er is vanaf 2009 sprake van rugklachten. Het aanwezig zijn van klachten wordt niet betwist. Echter het hebben van klachten sec, staat niet gelijk met het aanwezig zijn van (volledige) arbeidsongeschiktheid. (…)De rugklachten zijn geëvolueerd en pas in een veel later stadium, medio augustus 2011, heeft verzekerde de objectieve verschijnselen van een HNP ontwikkeld (zowel klinisch als op de MRI) en vond hiervoor behandeling plaats.Dat deze klachten dan ook met terugwerkende kracht zouden moeten leiden tot 100% arbeidsongeschiktheid op medische gronden vanaf 2009, begrijp ik niet. Zoals hiervoor gesteld, kan ik dit ingenomen standpunt ook niet terugvinden in de visie van zijn eigen medisch adviseur Dr. Meek. En ten tweede, na de laatste expertise zijn de definitieve (rug)beperkingen vastgesteld. Op medische gronden is er geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op grond van Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden; verzekerde voldoet immers niet aan de hiervoor bestaande criteria. De rugbeperkingen hebben op arbeidskundige gronden geleid tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 67% (…)”
“(…)de arbeidsdeskundige Eshuis gaat er in zijn rapportage van 23 april 2014 vanuit dat cliënt een winkel exploiteert, waarbij hang- en sluitwerk wordt verkocht en geïnstalleerd. Feitelijk echter, heeft cliënt nimmer een fysieke winkel gehad. Zijn hoofdactiviteit bestond uit het afhangen van deuren en het verkopen van de daarbij behorende accessoires. Op zich wel terecht, constateert de arbeidsdeskundige dat cliënt per dag 8 uur uitvoerend werk verrichtte.
A. voor recht zal verklaren dat:
4.Het verweer
5.De beoordeling
heeft er aan Konings, Eshuis en Veenstra blijk van gegeven dat door hem ook andere werkzaamheden zijn/worden verricht dan alleen die werkzaamheden die verbonden zijn aan de verkoop en installatie van hang- en sluitwerk. Zo heeft [eiser] tegen Konings gezegd dat hij ook onder meer dakkapellen bouwt en badkamers aanlegt. [eiser] heeft in feite een timmer- en/of klusbedrijf in algemene zin uitgeoefend. Dit betekent dat [eiser] de uit artikel 3 en 19 van de algemene voorwaarden voortvloeiende mededelingsplichten heeft geschonden. Van een verzekerde die voor beroepsarbeidsongeschiktheid is verzekerd mag verwacht worden dat hij Achmea (tijdig) informeert over een wijziging van de door hem verrichte werkzaamheden, zodat Achmea daaraan eventueel de gevolgen had kunnen verbinden als bedoeld in artikel 20 van de algemene voorwaarden. De vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op arbeidsongeschiktheid die niet is gerelateerd aan het verzekerde beroep. Om die reden al moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, aldus nog steeds Achmea.
5.3. Bij de beoordeling van het verweer van Achmea wordt daarom het volgende voorop gesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 februari 1989 (NJ 1990,476) onder meer het volgende overwogen:
“De aard van de verzekeringsovereenkomst brengt in beginsel mee dat de verzekeraar een verzoek om dekking niet dan na behoorlijk onderzoek dient af te wijzen en dat hij de afwijzing duidelijk behoort te motiveren. Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat wanneer de verzekeraar zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, hij daarop niet kan terugkomen door haar nadien, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren. Of zulk terugkomen op de aanvankelijk opgegeven afwijzingsgrond niet meer vrijstaat, zal afhangen van de verdere bijzonderheden van het geval. Daarbij zal onder meer van belang zijn de mate van precisie van de aanvankelijk aangevoerde grond, de mate van stelligheid waarmede deze is verwoord, alsmede of het gaat om een verzoek van de verzekerde een standpunt te willen innemen in verband met door hem te maken kosten dan wel om een verzoek om dekking van reeds geleden schade: deze en dergelijke factoren zijn mede bepalend voor de mate waarin de verzekerde erop mag vertrouwen dat de verzekeraar de opgegeven afwijzingsgrond beslissend acht en dat is weer van belang voor het antwoord op de vraag of de goede trouw eraan in de weg staat dat de verzekeraar later, wanneer de opgegeven grond onjuist is gebleken, zijn afwijzing handhaaft op een nieuwe grond. Onder omstandigheden kan een verzekeraar derhalve gehouden zijn tot het vergoeden van kosten welke niet onder de dekking van de polis vallen, omdat hij het door hem bij de verzekerde door de formulering van zijn afwijzing gewekte vertrouwen niet mag beschamen.”5.4. In het door hem op 22 april 2010 aan Achmea uitgebrachte rapport vermeldt Slot dat van een winkel voor de verkoop van hang- en sluitwerk geen sprake is. Het rapport van
Konings, waarin (op bladzijde 4) melding wordt gemaakt van het feit dat [eiser] kluswerk in de bouw verricht, waarin naast het afhangen van deuren ook sprake is van het bouwen van dakkappellen en het aanleggen van badkamers, dateert van 19 december 2013. Ofschoon Achmea er dus al lang van op de hoogte was dat (in haar visie) sprake was van werkzaamheden die niet behoorden tot het verzekerde beroep, heeft zij [eiser] buiten rechte nooit erop aangesproken dat hij dit had moeten melden. Achmea heeft na kennisname van het rapport van Konings de aan [eiser] verstrekte uitkering (destijds op basis van 100% arbeidsongeschiktheid) niet naar beneden bijgesteld. Achmea heeft ook na ontvangst van het rapport van Konings met [eiser] enkel gecorrespondeerd over de vraag met ingang van welke datum de arbeidsongeschiktheid van [eiser] is ingegaan en voor welk percentage [eiser] arbeidsongeschikt was in de zin van de polis. Onder deze omstandigheden is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat Achmea eerst in het kader van de onderhavige procedure als primair verweer voert dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet is gerelateerd aan het verzekerd beroep, zonder daarbij overigens te stellen dat de daadwerkelijke werkzaamheden van [eiser] voor Achmea risicoverzwarend zijn.
5.6. Op grond van artikel 1a van de algemene voorwaarden is uitsluitend sprake van arbeidsongeschiktheid indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde beperkt is in zijn of haar functioneren. Uit het rapport van Visser, orthopedisch chirurg van 5 juli 2010, blijkt niet dat toen reeds sprake was van objectief medisch vast te stellen stoornissen. Ook al zou - zoals [eiser] ter comparitie heeft aangevoerd - uit het rapport van Konings van 19 december 2013 kunnen worden afgeleid dat dit op 5 juli 2010 wel het geval zou zijn, dan volgt daaruit niet dat dus ook op 17 november 2009 van bedoelde stoornissen sprake is, laat staan dat kan worden geconcludeerd dat [eiser] als gevolg van bedoelde stoornissen op 17 november 2009 beperkt was in zijn functioneren, zoals vereist is om te kunnen spreken van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 1a van de algemene voorwaarden.
Gelet op het door Achmea consequent volgehouden standpunt dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis op 17 november 2009 nog geen sprake was, had het dan ook op de weg van [eiser] gelegen om reeds buiten rechte (en wel na het rapport van Visser van 5 juli 2010) het oordeel van een orthopedisch chirurg te vragen, vervolgens naar aanleiding van diens bevindingen door een verzekeringsarts een beperkingenprofiel te laten opstellen en tot slot door een arbeidsdeskundige een inschatting te laten maken van de mate waarin [eiser] als gevolg van de vastgestelde beperkingen de werkzaamheden van zijn beroep niet meer kan uitoefenen. Nu [eiser] dit niet heeft gedaan, heeft hij zijn stelling dat hij met ingang van 17 november 2009 volledig arbeidsongeschikt is tegenover de gemotiveerde betwisting van de zijde van Achmea onvoldoende onderbouwd. Anders dan [eiser] heeft gesteld mocht hij niet gerechtvaardigd erop vertrouwen dat Achmea het advies van [huisarts] zou overnemen. Het enkele feit dat [eiser] op verzoek van Achmea door [huisarts] is onderzocht, betekent immers niet dat Achmea gehouden zou zijn om het advies van [huisarts] zonder meer over te nemen. Dit klemt temeer nu het vaststellen van (de mate van ) arbeidsongeschiktheid niet tot de expertise van [huisarts] behoort. Dit geldt ook voor Konings, nog daargelaten dat uit zijn rapport niet kan worden afgeleid dat hij [eiser] met ingang van 17 november 2009 volledig arbeidsongeschikt acht.
Eshuis is daarbij tot de conclusie gekomen dat er voor [eiser] nog 33% arbeidscapaciteit resteert, nu [eiser] na een kwartier werken een half uur (twee kwartier) moet recupereren. Achmea verbindt daaraan de conclusie dat [eiser] voor 67% arbeidsongeschikt is. De rechtbank volgt Achmea niet in haar standpunt.
5.10. In deze komt het immers aan op de uitleg van het begrip ‘beroepsarbeidsongeschiktheid’ in de algemene voorwaarden. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden (gesteld noch gebleken is bovendien dat [eiser] en Achmea hierover hebben onderhandeld), is de uitleg hiervan met name afhankelijk van voor de (potentiële) verzekeringsnemer voldoende kenbare objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793). Daarbij tekent de rechtbank aan dat in geval van onduidelijkheid hierover op grond van artikel 6:238 lid 2 BW de voor een consument- verzekerde als [eiser] de meest gunstige uitleg dient te prevaleren. [eiser] heeft deze verzekering immers als particulier gesloten om het wegvallen van inkomsten uit zijn beroep. Dat hij binnen dit beroep als zelfstandige / éénmanszaak actief was, is daarbij voor de rechtbank onvoldoende om [eiser] niet langer als consument in de zin van artikel 6:238 lid 2 BW te beschouwen.
Dit oordeel wordt versterkt doordat bij een verzekerde die niet kiest voor een verzekering tegen beroepsarbeidsongeschiktheid maar voor een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid voor “passende arbeid”, geen rekening wordt gehouden met een verminderde gelegenheid tot het krijgen van werk in de functies die door Achmea als passend worden beschouwd. Dit volgt uit de laatste alinea van artikel 1a onder 2 van de algemene voorwaarden. In de definitie van de beroepsarbeidsongeschiktheid ontbreekt een dergelijke bepaling, zodat [eiser] niet erop bedacht behoefde te zijn dat hij in de gegeven omstandigheden, waarin weliswaar nog enige fysieke arbeidskracht resteert, door Achmea niet voor 100% beroepsarbeidsongeschikt zou worden aangemerkt.
De rechtbank heeft bij zijn oordeel aansluiting gevonden bij het door [eiser] vermelde arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 januari 2010 (ECLI:NL:GHAMS:2010:5130) en het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:6520), hetgeen betekent dat de rechtbank de door de rechtbank Rotterdam in zijn door Achmea vermelde vonnis van 17 april 2013 gegeven uitleg van het begrip beroepsarbeidsongeschiktheid niet overneemt.
Bovendien komt in de in artikel 1 a onder 1 gegeven definitie van beroepsarbeidsongeschiktheid, noch elders in de algemene voorwaarden deze maatstaf om aanspraak te kunnen maken op een uitkering gebaseerd op volledige beroepsarbeidsongeschiktheid voor. In het licht van hetgeen hiervoor onder 5.11 is overwogen strandt het betoog van Achmea dat [eiser] slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt is.
6 januari 2012 en vervolgens op 6 juni 2012 geopereerd. Na de operaties heeft [eiser] zijn werkzaamheden niet hervat. Bij gebreke van contra-indicaties moet in deze ervan uitgegaan worden dat Achmea aan [eiser] vanaf 22 december 2011 uitkeringen heeft verstrekt op basis van 100% arbeidsongeschiktheid en dat Achmea daarmee is doorgegaan totdat zij besloot om [eiser] vanaf 23 april 2014 nog maar voor 67 % arbeidsongeschikt te verklaren.
23 april 2014 nog maar voor 67 % arbeidsongeschikt te verklaren en Achmea de uitkering daaraan had aangepast, heeft [eiser] Achmea niet terstond gesommeerd om aan hem een uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid te verstrekken. Dit betekent dat Achmea niet vanaf 23 april 2014 ter zake in verzuim is. De bij gelegenheid van de comparitie door [eiser] overgelegde brief van 6 januari 2015 wordt door de rechtbank opgevat als een ingebrekestelling, hetgeen betekent dat het verzuim van Achmea is ingetreden na afloop van de in die brief gestelde termijn van 14 dagen. Achmea is de wettelijke rente over de achterstallige uitkeringen dan ook slechts verschuldigd over de na 20 januari 2015 tot heden verstrekte uitkeringen.
Het is voldoende aannemelijk dat de na 23 april 2014 ontstane discussie met Achmea over de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage en daarmee over de hoogte van de uitkering (uiteindelijk) tot spanningen tussen [eiser] en zijn echtgenote hebben geleid. Dit is echter onvoldoende redengevend om [eiser] jegens Achmea aanspraak op immateriële schadevergoeding te geven. Dit wordt niet anders doordat [eiser] heeft gesteld dat bedoelde spanningen uiteindelijk tot het einde van zijn huwelijk hebben geleid. In het verlengde daarvan ligt dat [eiser] jegens Achmea ook geen aanspraak kan maken op vergoeding van de schade die het gevolg is van het feit dat hij na het einde van zijn huwelijk de gemeenschappelijke woning met verlies heeft moeten verkopen, nog daargelaten dat die schade in een te ver verwijderd verband ligt met het handelen van Achmea. Bij deze stand van zaken zal de gevorderde verklaring voor recht dat Achmea aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het feit dat Achmea [eiser] een hogere arbeidsongeschiktheids-uitkering heeft onthouden (waarvan overigens eerst vanaf 23 april 2014 sprake is geweest) worden afgewezen.
Gelet op de complexiteit van de zaak, waarin [eiser] in verband met het vaststellen van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid al meerdere onderzoeken heeft moeten ondergaan, was het alleszins redelijk dat [eiser] , zo blijkt uit de overgelegde specificatie, zich op 12 maart 2014 voor het eerst tot een advocaat heeft gewend teneinde hem bij te staan. Het enkele feit dat Achmea haar besluit van 23 april 2014 om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 67% duidelijk heeft verwoord en gehandhaafd, betekent niet dat [eiser] dan maar meteen had moeten overgaan tot dagvaarden. Zoals hier ook is geschied heeft hij mede medisch advies in laten inwinnen en heeft hij vervolgens getracht Achmea buiten rechte tot herziening van haar standpunt te doen bewegen. Van nodeloos gemaakte kosten is dan ook geen sprake.
De omschrijving van de verrichte werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de factuur van 4 mei 2015 ad € 1.258,40 (inclusief btw) laten geen andere conclusie toe dan dat het hierbij gaat om kosten ter instructie van de zaak, waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. Hetzelfde geldt voor de factuur van 15 juni 2015 ad € 31,46
(inclusief btw). Een en ander brengt met zich dat dit onderdeel van de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 9.131,21 (€ 10.421,07 minus € 1.289,86).
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
6.De beslissing
b. Achmea aan [eiser] vanaf 23 april 2014 een uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid dient te verstrekken,
20 januari 2015 onverschuldigd betaalde premies met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de maand waarop de premiebetaling betrekking heeft, te beginnen op
1 februari 2015,