Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 mei 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2014.
2.De feiten
‘Exploitant van een installatie- en handelsbedrijf voor vloerverwarming’, een verzekerd inkomen van € 26.000,00 per jaar en tenslotte een jaarlijkse indexering van 3% van uitkering en premie ingaande op de eerstvolgende ‘polisverjaardag’ 8 december 2007 (productie 1 [eiser]).
3.Het geschil
€ 29.262,00 per jaar dient te betalen, geïndexeerd met 3%,
4.De beoordeling
hoede mate van (beroeps)arbeidsongeschiktheid moet worden vastgesteld. Partijen twisten ook niet over de feitelijke uitkomst van het onderzoek door de door Achmea ingeschakelde deskundigen: 100% arbeidsongeschikt voor uitvoerende taken. In de polisvoorwaarden en rapportages kunnen dan ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de door partijen over en weer bepleite stellingen. Dat deze deskundigen arbitrair het arbeidsongeschiktheidspercentage kunnen vaststellen en [eiser] daaraan op grond van de polisvoorwaarden gebonden is, heeft Achmea in dat kader niet gesteld.
‘Exploitant van een installatie- en handelsbedrijf voor vloerverwarming’heel wel door verschillende personen kunnen worden uitgevoerd en dat dit in de installatiebranche ook zeer gebruikelijk is. Een andere persoon kan immers de vloerverwarming verkopen dan de persoon die deze aanlegt. Ook om die reden dient in het verzekerde beroep van [eiser] uit te worden gegaan van 70% arbeidsongeschiktheid, aldus Achmea. De rechtbank overweegt dat aan Achmea kan worden toegegeven dat
in het algemeende uitvoerende en niet-uitvoerende werkzaamheden binnen het verzekerde beroep door verschillende personen kunnen worden uitgeoefend, maar acht dit in dit geval niet doorslaggevend. Bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst was voor beide partijen immers duidelijk dat [eiser] zijn beroep uitoefende binnen een éénmanszaak zonder personeel. Zulks is ook door [eiser] in het aanvraagformulier aangegeven. Binnen het
concreteverzekerde beroep is er dus van onderverdeling van de uitvoerende en niet-uitvoerende taken over verschillende personen geen sprake. Dit betekent dat de vaststaande afhankelijkheid tussen deze taken binnen het concrete verzekerde beroep tot de conclusie leidt dat met het arbeidsongeschikt zijn voor de uitvoerende werkzaamheden, ook de niet-uitvoerende werkzaamheden niet langer kunnen worden uitgevoerd. Uit de objectieve factoren bij het aangaan de overeenkomst (in casu: het ingevulde aanvraagformulier met daarop aangegeven dat het beroep binnen een éénmanszaak zonder personeel werd verzekerd), heeft verzekeringsnemer [eiser] dus juist het tegenovergestelde mogen afleiden dan het door Achmea bepleite standpunt. Dat [eiser] op grond van artikel 6 lid 3 van de polisvoorwaarden gehouden was zijn taken/werkzaamheden aan te passen baat Achmea in dit geval ook niet: het aanpassen van zijn werkzaamheden (in de zin van: meer niet-uitvoerende en minder uitvoerende werkzaamheden) zou van [eiser] binnen het verzekerd beroep mogelijk gevergd kunnen worden in geval binnen zijn bedrijf meerdere personen werkzaam zouden zijn geweest. Binnen de verzekerde eenmanszaak zonder personeel is dat echter logischerwijze onmogelijk: er zijn geen uitvoerende werkzaamheden aan een ander over te dragen. Dat [eiser] andere zzp-ers inschakelde voor de uitvoerende werkzaamheden doet aan het voorgaande niet af, gelet op het incidentele karakter daarvan.
‘Achmea te veroordelen om vanaf 7 december 2010 aan [eiser] een met 3% per jaar geïndexeerde uitkering van 100% van de verzekerde som van € 29.262,00 per jaar […], onder aftrek van hetgeen Achmea vanaf 7 december 2010 wegens uitkering aan [eiser] betaalde.’
naopeisbaarheid), doch artikel 6:80 BW. Binnen dit laatste kader heeft [eiser] echter geen stellingen ingenomen, noch gesteld wanneer Achmea aan [eiser] zou hebben medegedeeld tekort te (gaan) schieten in de nakoming. Per 7 december 2010 kon er in ieder geval nog geen sprake zijn van het primair gestelde verzuim. Het door [eiser] subsidiair gestelde moment van verzuim na aanmaning van 2 februari 2014 heeft Achmea verder niet betwist. Dit betekent dat de rechtbank de vordering onder 1 subsidiair zal toewijzen.
Achmea te veroordelen om aan [eiser] te betalen de op en na 7 december 2010 door hem onverschuldigd betaalde premies […]zal de rechtbank dan ook toewijzen
.
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
5.De beslissing
€ 29.262,00 per jaar dient te betalen, en dat deze uitkering met 3% per jaar geïndexeerd is,