4.9Nadat [appellante] een brief van [naam 3] van 12 september 2005 overgelegd had en [geïntimeerde] een brief van prof. [naam professor 1] van 29 maart 2005, waarin telkens is ingegaan op de arbeidsmogelijkheden van [geïntimeerde] als tandarts, heeft de rechtbank [naam hoogleraar], hoogleraar tandheelkunde, en[naam tandarts], tandarts, benoemd als deskundigen en aan hen de in rechtsoverweging 2.4 van het vonnis van 13 december 2006 genoemde vragen ter beantwoording voorgelegd. In hun op 25 september 2007 ter griffie van de rechtbank gedeponeerde rapport staat onder meer:
“
III. Beeld van de casus en de gevolgde strategie
(…)
De gevolgde strategie
(…)
De volgende beperkingen zijn door auteurs daarom onderscheiden:
De beperkingen in de uitoefening van het beroep als tandarts in een solopraktijk, de basis waarop mevr [naam arbeidsdeskundige] haar berekeningen baseerde. Dit betreft het niet meer kunnen uitvoeren van langdurige behandelingen en de weekenddienst, met een omvang van 561 uur. …
De lichamelijke en mentale beperkingen en condities die aanleiding zijn voor de beperking in zorg en behandeling. Deze zijn benoemd in de rapporten van respectievelijk [naam professor 2], [naam 1] en [naam verzekeringsarts] …
2. In de vraagstellingen worden begrippen als ‘beroep van tandarts’, ‘vormen van praktijkvoering’, ‘eigen praktijk, hetzij elders’, ‘geheel dan wel gedeeltelijk’ naast elkaar gebruikt. Dat hebben auteurs geïnterpreteerd als een brede benadering van de vraagstelling. Om hieraan vorm te geven is uitgegaan van de volgende omschrijving. Alle vormen van beroepsuitoefening zijn in de overwegingen betrokken, waarvoor een registratie in het kader van de wet BIG is vereist, alsmede de specifieke kennis en vaardigheden die een tandarts voor zijn werk nodig heeft.
(…)
Toelichting op de aanpak:
(…)
Auteurs hebben vanuit hun eigen deskundigheid op het gebied van de organisatie van de mondzorg, de praktijkuitoefening, de ervaring met het ondernemerschap en leiden van zeer grote praktijken, het delegeren van werkzaamheden van de tandarts aan lager opgeleide medewerkers, het onderwijs aan tandheelkundige studenten en ervaring op het gebied van de ergonomie dit advies opgesteld…
(…)
V. De uitoefening van het beroep van tandarts
… het aantal tandartsen dat beschikbaar is voor de beroepsuitoefening (…) lag per Januari 2005 op 7.950.
Bijna 6000 van deze tandartsen werken in een eigen praktijk, verdeeld als volgt:
Type I: 1 praktijkhouder, 0 praktijkmedewerkers 70%
Type II: 1 praktijkhouder, 1 of meer praktijkmedewerkers 12%
Type III: 2 of meer praktijkhouders, 0 of meer praktijkmedewerkers 18%
(…)
VIII. Voorstellen beroepsuitoefening en daaraan te stellen voorwaarden.
Op grond van het voorgaande zijn de volgende concrete mogelijkheden aan te geven:
algemene praktijk met als voorwaarden: een hoge mate van samenwerking met tenminste een tandarts en medewerkers, een qua ergonomie en organisatie gering belastende werkwijze. (…) Voor het behoud van bekwaamheid zal echter ook complexere behandeling (dus langdurig) nodig zijn. Voorts zijn de rollen van ondernemer, manager en innovator mogelijk. Hierbij is gegeven de uitlatingen van de heer [geïntimeerde] intensieve training en begeleiding nodig. (…) In alle gevallen moet het gaan om een productiepraktijk waarin veel protocollair wordt gewerkt.
als praktijk(mede)eigenaar van een of meer grote mondzorgpraktijken (…)
functie binnen een instelling zoals een verpleeghuis of justitiële instelling; hier is te verwachten dat parttime mondzorg kan worden gegeven, die wat betreft langdurige behandelingen beperkt is.
functie binnen het onderwijs (docent klinisch onderwijs);
(…)
IX. Overwegingen en conclusie
(…)
Overwegingen
De arbeidsmarkt
Met uitzondering van klinisch docent, is er voor de beschreven vormen van beroepsuitoefening geen “reguliere arbeidsmarkt”. In de diverse voorbeelden is er geen sprake van een reguliere vorm van beroepsuitoefening met een reguliere functieomschrijving waarvoor publiekelijk vacatures worden gesteld. In de beschreven praktijkvormen hebben tandartsen door eigen creativiteit en door gebruik te maken van min of meer toevallige omstandigheden deze vorm van beroepsuitoefening ontwikkeld. Dat deden ze op eigen initiatief, waaraan vaak een langdurig proces van denken, plannen en overleg met collega’s is voorafgegaan. Men is er als het ware ingegroeid. Deze vormen van beroepsuitoefening zijn erg individueel bepaald en redelijk uniek. Er is geen reguliere procedure om tot een dergelijke vorm van beroepsuitoefening toe te treden (…)”