Anders dan [naam] c.s. heeft betoogd, bieden de door partijen overgelegde stukken betreffende de totstandkoming van de Overeenkomst geen steun voor haar stelling dat artikel 6.8 (2e alinea) van de Overeenkomst aldus moet worden uitgelegd, dat geen sprake zou zijn van omslag van de algemene faillissementskosten. De door [naam] c.s overgelegde stukken bevestigen naar het oordeel van de rechtbank veeleer dat de curator het gebruikelijke pad bewandelde en het hiervoor beschreven systeem van de Faillissementswet volgde. De curator was op grond van de wet gehouden om de belangen van de fiscus, die in rang boven Rabobank ging, te behartigen. De curator kon daarom aanspraak maken op de opbrengst van de verpande inventaris tot het bedrag ter hoogte van de vordering van de fiscus. Om de financiering van de doorstart te faciliteren heeft de curator die vordering zo nauwkeurig mogelijk geschat en de opbrengst tot dat bedrag opgeëist. Dat het de bedoeling van mr. Vos was dat het bedrag van € 120.000,00 in de boedel zou vallen blijkt uit zijn mail van 20 juni 2013, waarin hij schrijft dat hij de verschillende bedragen in artikel 6 van de Overeenkomst splitst omdat het gemakkelijk is als enkel aan de boedelrekening wordt voldaan hetgeen in de boedel blijft. Dit beeld wordt bevestigd door de onder 2.13 vermelde brief van Rabobank, waarin wordt aangekondigd dat de opbrengst van de inventaris, deel fiscus, zonder enige beperking wordt overgemaakt ten gunste van de boedelrekening. Ook uit zijn email van 27 juni 2013 volgt dat mr. Vos met artikel 6.8 aan wilde sluiten bij de geldende rechtspraak. Hij schrijft immers aan mr. Oomen, dat de claim van de fiscus in de Overeenkomst niet gemaximeerd kon worden ‘omdat dat artikel een uitvloeisel is van de geldende rechtspraak inhoudende dat de curator niet meer van de bank mag opeisen dan de fiscus te vorderen heeft maar wel moet opeisen.’
Anders dan [naam] c.s. stelt, impliceren de bewoordingen van mr. Vos in zijn email van 20 juni 2013 ‘dat er met de bank zou worden afgerekend conform de juiste vordering van de fiscus’ niet dat er geen algemene faillissementskosten over de vordering van de fiscus zouden worden omgeslagen. Rabobank zou immers het bedrag minus de totale vordering van de fiscus terugkrijgen. De afrekening zoals in artikel 6.8 bedoeld, ziet dus op de afrekening die met de bank moet plaatsvinden (en dus niet met de fiscus). Anders gezegd, uitvoering van het bepaalde in artikel 6.8 leidt niet tot een betaling van de curator aan de fiscus, maar tot een eventuele terugbetaling van de boedel aan de bank, namelijk in het geval de boedel een hoger bedrag van de opbrengst van de verpande inventaris heeft opgeëist dan de hoogte van de vordering van de fiscus waarvoor het bodemvoorrecht geldt.
Dit betekent dan ook niet, hetgeen [naam] c.s. kennelijk betoogt, dat de fiscus haar gehele vordering (zonder omslag van de algemene faillissementskosten) uitgekeerd zou krijgen. Tot slot geldt datzelfde voor de bewoordingen die volgens [naam] c.s. in de gesprekken tussen mr. Vos en haar zijn gebruikt in dit kader, namelijk ‘dat één op één’ zou worden afgerekend.
Uit het feit dat mr. Vos het in zijn emails niet heeft gehad over de omslag van de algemene faillissementskosten kan ook niet afgeleid worden dat die omslag niet zou plaatsvinden, nu het gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot het wettelijk systeem is overwogen, voor mr. Vos vanzelfsprekend was dat dat het geval zou zijn. Daarbij acht de rechtbank bovendien van belang dat in het onderhavige geval de Overeenkomst gesloten is in het kader van de doorstart van een onderneming na faillissement. Bij de daaraan voorafgaande besprekingen en bij het sluiten van de uiteindelijke overeenkomst werd [naam] c.s. bijgestaan door mr. Oomen. Dat er sprake was van deskundige bijstand leidt ertoe dat verwacht mocht worden dat [naam] c.s. kennis had van het systeem van de Faillissementswet en de vaste rechtspraak en in het licht daarvan voornoemde communicatie met betrekking tot artikel 6.8 van de Overeenkomst heeft begrepen. Tegen deze achtergrond kan dit artikel niet anders worden begrepen dan dat dit uitvoering gaf aan de artikelen 57 lid 3 en 182 Fw.
De door [naam] c.s. aangehaalde tekst van het financieringsvoorstel en de omschrijving bij de overboeking van de € 120.000,00 doet aan deze uitleg niet af, nu niet duidelijk is geworden in hoeverre de curator van het financieringsvoorstel heeft kennisgenomen, niettegenstaande het feit dat dit voorstel wel is toegezonden, terwijl de vermelding van ‘depot’ bij een overschrijving niet strijdig is met de gegeven uitleg.