Uitspraak
Rechtbank GELDERLAND
Dexia Nederland B.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland N.V. en op haar beurt volgtijdelijk rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V.
gedaagde partij,
gemachtigde Leaseproces.
1.Het procesverloop
2.De feiten
Dexia heeft ter compensatie van de door haar cliënten geleden schade een aantal regelingen getroffen, waaronder het Dexia Aanbod en de Duisenbergregeling. U heeft aangegeven van die regelingen geen gebruik te willen maken. Dexia erkent dat u desondanks aanspraak heeft op een vergoeding van de door u geleden schade en is voornemens het daarvoor in haar boeken opgenomen bedrag ter grootte van € 8.020,36 aan u uit te betalen.
3.De vordering en het verweer
4. De beoordelingBelang bij de vordering en misbruik van procesbevoegdheid?
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde] door middel van deze brief zijn gepretendeerde rechtsvordering tot schadevergoeding, ook voor zover deze zijn gegrond op (een schending van) voornoemde artikelen, tijdig en rechtsgeldig heeft gestuit. Uit de inhoud van deze brief kon Dexia voldoende duidelijk afleiden waartegen zij zich had te verweren. Een bevestiging dat Dexia ook heeft begrepen dat zij aansprakelijk werd gehouden voor het handelen van de tussenpersonen kan, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, worden gevonden in de door [gedaagde] als productie 34 overgelegde bijlage met opschrift ‘Juridische positie Dexia’ die Dexia naar aanleiding van verwijten door onder andere Stichting Leaseverlies, de Stichting Eegalease en een aantal cliënten met effectenleaseovereenkomsten in januari 2005 heeft gestuurd. In deze brief schrijft Dexia:
Nu voor de aanvang van de verjaringstermijn niet is vereist dat degene die weet dat er schade is geleden ook bekend is met de exacte oorzaak van de schade en de juridische grondslag van zijn vordering, kan aan het rechtsgeldig stuiten van de verjaringstermijn niet de eis gesteld kan worden dat bij de stuitingshandeling steeds de exacte feitelijke en juridische grondslagen genoemd worden. Een dergelijke eis wordt in artikel 3:317 BW ook niet gesteld.
10 juli 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:1736), als volgt.
Ingevolge artikel 41 van de Nadere Regeling, aanhef en onder d dient een effecteninstelling zich met betrekking tot een natuurlijk persoon of rechtspersoon waarop artikel 21, eerste lid Wte 1995 van toepassing maar die niet was ingeschreven in het daarin bedoelde register, te onthouden van het accepteren van door deze instelling aangebrachte cliënten of cliëntenorders. Ingevolge de toelichting op deze bepaling was het effecteninstellingen, zoals Dexia, verboden om cliënten of cliëntenorders te accepteren van natuurlijke personen of rechtspersonen die activiteiten ontplooien zonder over de vereiste vergunning of vrijstelling te beschikken. Of sprake is van een schending van artikel 41 van de Nadere Regeling hangt dus af van de vraag of de cliëntenremisier in strijd heeft gehandeld met de ingevolge de Wte 1995 geldende vergunningplicht, danwel de voorwaarden die aan de vrijstelling werden gesteld. Dit hangt, er veronderstellerwijze vanuit gaande dat de tussenpersoon heeft geadviseerd in de door de belegger gestelde zin, mede af van het antwoord op de vraag of het de van de vergunningsplicht vrijgestelde tussenpersoon was toegestaan beleggingsadviezen te verstrekken. Het hof Den Bosch is in de rechtsoverwegingen 4.14.1 tot en met 4.14.7 van voornoemde uitspraak tot het oordeel gekomen dat het de van een vergunning vrijgestelde effectenbemiddelaar en dus een cliëntenremisier, niet was toegestaan om beleggingsadviezen te geven met betrekking tot effecten. De kantonrechter sluit zich bij dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen aan.
onjuistadvies heeft verstrekt. In dat verband is van belang dat Dexia niet gemotiveerd heeft betwist dat, indien vast komt te staan dat de tussenpersoon in de gestelde zin heeft geadviseerd, dit advies onjuist was. Daarvan kan dus in het vervolg worden uitgegaan.
De producten worden uitsluitend aangeboden via onafhankelijke, gespecialiseerde financiële adviseurs in ons land. Hun kwaliteit en kennis van zaken garandeert hun cliënten een met zorg omkleed, persoonlijk advies. Door training en begeleiding van de financiële adviseurs houden de accountmanagers van Labouchere Beleggingsproducten hen uitvoerig op de hoogte van de verschillende producten.
2014:2827 en gerechtshof Den Bosch van 8 juli 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2077). De Richtlijn is niet rechtstreeks van toepassing, maar de kantonrechter dient op grond van art. 6:233 BW – zo nodig ambtshalve – te onderzoeken of een beding uit het oogpunt van de in de Richtlijn gegeven criteria oneerlijk is. Artikel 3 van de Richtlijn kwalificeert een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk, indien het in strijd met de eisen van goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Voor de beoordeling worden volgens artikel 4 van de Richtlijn alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen rekening houdend met de aard van de goederen waarop de overeenkomst betrekking heeft.
Het standpunt van [gedaagde] kan worden gevolgd. Uit de overgelegde polis blijkt, dat de verzekering is aangegaan in 1996, dus twee jaar voor het moment dat de Capital Effect overeenkomst werd gesloten. Nu de polis verpand was, is onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] er in 1998 voor had kunnen kiezen de verzekering te beëindigen om zijn financiële ruimte te vergroten. De verplichtingen uit de levensverzekeringsovereenkomst waren dan ook van invloed op de financiële ruimte van [gedaagde] , zodat hij deze terecht in de berekening betrekt. Dexia heeft niet weersproken dat in dat geval uit de berekening volgt dat sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last bij het aangaan van de Capital Effect overeenkomst. Er moet er daarom van worden uitgegaan dat Dexia aan [gedaagde] op grond van het door Dexia gehanteerde Hof-model nog een bedrag verschuldigd zal zijn. De gevorderde verklaring voor recht kan bij deze stand van zaken niet worden toegewezen.
zal vervolgens eventueel in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren zoals onder 4.32. overwogen.
5.De beslissing
9 september 2015uit te laten zoals vermeld in rechtsoverwegingen 4.47. en 4.48., waarna [gedaagde] een termijn zal worden gegeven om op de akte te reageren,