10. Met de invoering van voormelde wettelijke bepalingen is geen wijziging van de inhoud van het ANBI-begrip beoogd. De in de jurisprudentie ontwikkelde eis dat uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden moet blijken dat de instelling het algemeen nut dient is daarmee wettelijk vastgelegd. Sinds de invoering van voormelde wettelijke bepalingen moet de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend – dit is voor meer dan 90% – het algemeen nut beogen.
11. De bewijslast voor de feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat eiseres voldoet aan de voorwaarden om als ANBI te kunnen worden aangemerkt, rust op eiseres. Eiseres dient aannemelijk te maken dat zij zowel statutair als feitelijk voor meer dan 90% het algemeen nut dient (vgl. Hoge Raad 22 juni 2012, nr. 11/03215, ECLI:NL:HR:2012:BW9055 en Hoge Raad 13 januari 2012, nr. 10/03464, ECLI:NL:HR:2012:BQ0525). 12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, van de AWR. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres, zakelijk weergegeven, in de eerste plaats aangevoerd dat het doel van de door haar georganiseerde watersportactiviteiten is om het welzijn van mensen met een (meervoudige) beperking te verbeteren door hen uit te dagen om zo zelfstandig mogelijk te watersporten en daarmee de in het dagelijkse leven ervaren fysieke en mentale drempels als gevolg van één of meer beperkingen te verlagen. Daarnaast dragen de aangeboden watersportactiviteiten bij aan het bestrijden van een sociaal isolement van mensen met een beperking, hetgeen volgens eiseres iets anders is dan het bieden van ontspanning of gezellig verkeer; het beleven van plezier is een zijdelings effect van haar activiteiten. Om dit mogelijk te maken wordt voor iedere deelnemer hulp of zorg op maat geboden, zowel voor aanpassingen aan de boten en accommodaties als voor persoonlijke begeleiding door vrijwilligers. Eiseres biedt haar activiteiten nagenoeg uitsluitend aan aan mensen met een beperking. Voorts heeft eiseres erop gewezen dat zij weliswaar de watersportactiviteiten aanbiedt tegen een "marktconform" tarief, maar daarmee bedoelt zij een tarief dat ongeveer gelijk is aan vergelijkbare activiteiten maar dan voor mensen zonder beperkingen. Dat tarief ligt echter ver beneden een prijsniveau dat de werkelijke kosten zou weerspiegelen, zoals blijkt uit de begroting van de baten en de lasten. Ongeveer 50% van de kosten wordt gedekt uit de deelnemersbijdragen en de overige 50% uit giften en subsidies. Daarbij komt nog de inzet van vrijwilligers, die in het seizoen ongeveer neerkomt op 15 fte aan professionele zorgverleners.
13. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij met haar statutaire doelstelling en feitelijke activiteiten voor meer dan 90% het algemeen belang dient. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat, ondanks de wijziging in de tekst van de statuten, de visie, missie en feitelijke werkzaamheden de afgelopen jaren hetzelfde zijn geweest en dat dit ook op die manier in de statuten is bedoeld tot uitdrukking te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit, gelezen in het licht van de visie en de missie uit het jaarplan 2013, dat het bevorderen van het welzijn van mensen met een beperking als doel voorop staat en dat de watersportactiviteiten het middel zijn. Dit wordt ook bevestigd door de verschillende verklaringen die eiseres heeft overgelegd en die afkomstig zijn van revalidatiecentra en organisaties die actief zijn voor mensen met beperkingen. Uit die verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de watersportactiviteiten van eiseres in sterke mate bijdragen aan de revalidatie, de zelfredzaamheid, het zelfvertrouwen, de sociale integratie en het algeheel welbevinden van de deelnemers en dat deze verbetering van het welzijn in het bijzonder is geboden voor mensen die moeten (leren) leven met een beperking. Daarnaast blijkt uit die verklaringen dat de activiteiten uniek in Nederland zijn.
14. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van watersportactiviteiten en vakanties voorop staat bij eiseres en dat de verklaringen hem niet overtuigen van het feit dat de watersportactiviteiten het welzijn van mensen met een beperking op een andere wijze bevorderen dan dat sporten of vakanties in het algemeen bij mensen bijdraagt aan het welzijn. Nu verweerder dit standpunt niet nader heeft onderbouwd en ook overigens geen blijk heeft gegeven over bijzondere kennis of expertise te beschikken over mensen met een beperking, ziet de rechtbank in die enkele stelling geen aanleiding om aan de juistheid van de inhoud van de verklaringen van ter zake deskundige instanties te twijfelen. Verweerder heeft tegenover deze verklaringen ook niet onderbouwd dat of waarom er geen verschillen zijn in kwaliteit van leven tussen mensen met en zonder (meervoudige) beperking en waarom het niet van wezenlijk belang is voor mensen met een beperking om – met behulp van aangepaste faciliteiten – te ervaren hoe het is om zelf actief te kunnen watersporten. Evenmin heeft verweerder gemotiveerd waarom mensen met een beperking niet op een andere wijze dan mensen zonder beperkingen het nodig hebben om te werken aan (herstel van) het zelfvertrouwen en geloof in eigen mogelijkheden om zo zelfstandig als mogelijk hun leven vorm te geven en waarom dit in het licht van de onderhavige toets van ondergeschikt belang zou zijn. In dit verband hecht de rechtbank ook belang aan de – door verweerder niet weerlegde – stelling van eiseres, dat de door haar aangeboden watersportactiviteiten op geen enkele wijze vergelijkbaar zijn met andere in Nederland aangeboden watersportvakanties voor mensen met een beperking, omdat die vakanties alleen een passieve ervaring bieden, namelijk het meereizen op een zeilboot. Anders dan verweerder heeft gesteld, is dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat het bevorderen van het welzijn van de doelgroep die eiseres bedient voorop staat en dat de aangeboden watersportactiviteiten het middel vormen.
15. Verweerder heeft voorts gesteld dat eiseres haar activiteiten tegen min of meer commerciële tarieven aanbiedt, waaruit moet worden afgeleid dat eiseres met haar werkzaamheden primair de particuliere belangen van de deelnemers dient (vgl. Hoge Raad 12 december 2014, nr. 13/05820, ECLI:NL:HR:2014:3565, Scientology II-arrest). De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Weliswaar staat in het jaarplan 2013 van eiseres dat zij de activiteiten aanbiedt tegen een tarief dat ongeveer gelijk is aan markttarieven, maar daarmee worden – naar de rechtbank begrijpt – kennelijk bedoeld de tarieven die gelden voor niet-aangepaste watersportactiviteiten, die dus niet geschikt zijn voor mensen met een beperking om actief aan deel te nemen. Uit de begroting volgt immers dat de deelnemers een tarief betalen waarmee de kosten voor minder dan 50% worden gedekt, zelfs zonder dat rekening is gehouden met de waarde van de uren die de vrijwilligers invullen. Gelet hierop, zou onder een "min of meer commercieel tarief" voor een watersportactiviteit voor mensen met een beperking veeleer moeten worden verstaan een tarief dat minstens twee keer zo hoog ligt als de commerciële tarieven die gelden voor niet-aangepaste watersportactiviteiten. Eiseres biedt haar activiteiten niet aan voor een dergelijk tarief omdat mensen met een beperking vaak ook financiële drempels kennen waardoor het vragen van een commercieel tarief de activiteiten onbereikbaar zou maken voor de doelgroep. Dit wordt ook bevestigd in de verklaring van [d] die eiseres heeft overgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. De conclusie moet daarom zijn dat feitelijk geen sprake is van min of meer commerciële tarieven, dat wil zeggen tarieven conform de markt voor actieve watersportactiviteiten voor mensen met een beperking. De rechtbank merkt ten overvloede op dat dit een andere markt is dan de markt voor actieve watersportactiviteiten voor mensen zonder een beperking omdat mensen met een beperking niet kunnen substitueren naar watersportactiviteiten zonder aangepaste faciliteiten zonder in te boeten op de mogelijkheid om zelf actief deel te nemen. 16. Niet is in geschil dat alle feitelijke werkzaamheden van eiseres vallen onder de doelstelling, met uitzondering van sporadisch georganiseerde boottochten voor sponsors. Dit betekent dat eiseres' werkzaamheden voor meer dan 90% het algemeen nut dienen.
17. Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder ten onrechte de beschikking ANBI-status heeft ingetrokken, omdat eiseres als een algemeen nut beogende instelling dient te worden aangemerkt.
18. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.713 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).