ECLI:NL:RBGEL:2015:465

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2899
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering op grond van de WWB aan jongere met studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een jongere onder de 27 jaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiser had een aanvraag voor bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, welke eerder was afgewezen omdat verweerder meende dat eiser recht had op studiefinanciering op basis van de Wet op de studiefinanciering 2000. Eiser had echter feitelijk geen mogelijkheid meer om met een opleiding te starten op het moment van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de uitsluitingsgrond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c van de WWB niet van toepassing was, omdat eiser op dat moment niet in staat was om onderwijs te volgen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en kende hem een bijstandsuitkering toe met terugwerkende kracht vanaf de datum van zijn aanvraag. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2899

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Ede te Ede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 4 november 2013 om een bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van der Ham. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.T. Aaldering.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser, geboren op 13 augustus 1987, woont in bij zijn ouders. Eiser heeft in 2002 het diploma MAVO richting administratie behaald. Eiser heeft daarna via uitzendbureau’s gewerkt. In 2006/2007 heeft eiser een jaar de MBO-opleiding SPH gevolgd en die voortijdig gestaakt. Eiser heeft vanaf 5 april 2012 een bijstandsuitkering ingevolge de WWB ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Verweerder heeft eisers recht op bijstand met ingang van 1 september 2012 ingetrokken in verband met de invoering van artikel 13, tweede lid, aanhef, en onder c, van de Wet WWB. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
1.2.
Eiser heeft zich op 6 juni 2013 weer bij verweerder gemeld voor het aanvragen van bijstand. Na een intakegesprek heeft eiser afgezien van het indienen van een aanvraag.
1.3.
Op 11 oktober 2013 heeft eiser zich opnieuw bij verweerder gemeld met een verzoek om bijstand ingevolge de WWB. Bij het primaire besluit van 7 november 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB geen recht op algemene bijstand heeft, omdat eiser uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en in verband daarmee aanspraak op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan maken. Ook heeft verweerder daaraan ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat eiser een aanzienlijke studieschuld had en nog maar recht had op twee jaar studiefinanciering niet maakt dat artikel 13, lid 2, onderdeel c, onder 1, WWB niet van toepassing is en er geen dringende reden is op grond waarvan de uitsluitingsgrond niet zou moeten worden toegepast.
1.4.
Verweerder heeft aan eiser nadien vanwege het bereiken van de leeftijd van 27 jaar met ingang van 13 augustus 2014 een bijstandsuitkering ingevolge de WWB toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
2. In geschil is of verweerder aan eiser ten onrechte een bijstandsuitkering heeft geweigerd met ingang van 11 oktober 2013. Niet in geschil is dat eiser op de datum in geding op grond van de Wsf 2000 nog recht had op 25 maanden studiefinanciering.
3.1.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c van de WWB heeft geen recht op algemene bijstand degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en: 1º in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000, dan wel 2e in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
3.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan verweerder aan een persoon die geen recht heeft op bijstand gelet op alle omstandigheden bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient hiertoe vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen.
3.3.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 11 oktober 2013 tot en met 7 november 2013.
3.4.
Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij stelt in de eerste plaats dat hij in de te beoordelen periode geen uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kon volgen, het niet vanzelfsprekend is dat hij zou worden toegelaten tot een opleiding en als dat wel het geval was, hij daarmee niet eerder kon starten dan op 1 augustus 2014. Verweerder heeft hier tegen ingebracht dat eiser al eerder aan een opleiding kon beginnen, maar dat hij dat heeft nagelaten. Volgens verweerder wilde eiser niet opnieuw een MBO-opleiding volgen. Eiser heeft ook gesteld dat hij om psychische redenen geen onderwijs kon volgen. Verweerder heeft dat betwist. Eiser heeft voorts gesteld dat hij een studieschuld heeft van € 17.000 en dat deze verder zou oplopen als hij onderwijs zou gaan volgen. Volgens eiser kon daarom niet van hem worden verwacht dat hij onderwijs volgde. Verweerder heeft betwist dat het oplopen van de schuld een belemmering is voor het volgen van een opleiding.
3.5.
De rechtbank acht in verband met de eerste beroepsgrond het volgende van belang. Uit de tekst van de wet blijkt dat beslissend is of uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kon worden gevolgd. Het verwijt van verweerder betreft de periode voorafgaand aan de melding. Niet in geschil is tussen partijen dat eiser in de te beoordelen periode feitelijk niet meer met een opleiding kon starten, omdat het moment daarvoor (gelegen in augustus of september van dat jaar) al was gepasseerd. In dat geval moet ervan uit worden gegaan dat het volgen van onderwijs niet mogelijk is (vergelijk CRvB 7 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3351). De beroepsgrond van eiser slaagt daarom. Daaraan doet niet af dat, zoals verweerder stelt, eiser mogelijk wel eerder aan een opleiding had kunnen beginnen, aangezien een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de periode voorafgaand aan de aanvraag geen afwijzingsgrond kan opleveren. Pas als blijkt dat betrokkene in de vier weken na de melding onvoldoende inspanningen heeft gepleegd en onwillig blijft om aan het werk te gaan, is er geen recht op uitkering (vergelijk de Memorie van toelichting bij de Wet werk en bijstand, Kamerstukken II, nr. 3, blz. 2). Het verwijt dat verweerder eiser maakt, betreft echter niet die periode. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte op genoemde grond heeft afgewezen. Dat betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Omdat niet gebleken is van mogelijke andere weigeringsgronden, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en aan eiser met ingang van 11 oktober 2013 bijstand toe te kennen naar de norm voor een alleenstaande.
4. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Er is sprake van beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank heeft de kosten daarvan met in achtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 974 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 7 november 2013;
  • bepaalt dat aan eiser met ingang van 11 oktober 2013 bijstand wordt toegekend naar de norm voor een alleenstaande;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser proceskosten vergoedt tot een bedrag van € 974;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. N.C. Vlaskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.