Uitspraak
Dexia Nederland B.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland N.V. en op haar beurt volgtijdelijk rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V.
1.De procedure
2.De feiten
Dexia heeft ter compensatie van de door haar cliënten geleden schade een aantal regelingen getroffen, waaronder het Dexia Aanbod en de Duisenbergregeling. U heeft aangegeven van die regelingen geen gebruik te willen maken. Dexia erkent dat u desondanks aanspraak heeft op een vergoeding van de door u geleden schade en is voornemens het daarvoor in haar boeken opgenomen bedrag ter grootte van € 840,63 aan u uit te betalen.
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
Daarbij mag de rechter uitgaan van een algemene formule mits die voldoende ruimte laat om ook met individuele omstandigheden rekening te houden. Het hof Amsterdam heeft in zijn arresten van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983) een vuistregel geformuleerd aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of de uit de overeenkomst voortvloeiende financiële verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op een belegger zouden leggen. Deze vuistregel is ook gehanteerd in de arresten van de Hoge Raad van 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4012 en BP4003) en luidt: X – W – A – B – C < Y + 0,1 x Y + 0,15 x (X - Y).
Hierbij staat factor X voor het besteedbare netto-maandinkomen van de belegger. Het is vaste jurisprudentie dat indien de belegger destijds met een ander – uit hoofde van huwelijk, geregistreerd partnerschap of een daarmee feitelijk gelijk te stellen situatie – een gemeenschappelijke huishouding voerde, tevens rekening moet worden gehouden met de inkomens- en vermogenspositie van degene met wie hij die gemeenschappelijke huishouding voerde. Niet van belang daarbij is in welke juridische verhouding de afnemer tot deze partner staat. Het gaat slechts om de feitelijke omstandigheden waaruit blijkt in hoeverre de afnemer door een gemeenschappelijke huishouding met zijn partner te voeren deel heeft of kan hebben aan de welstand die daaruit voortvloeit. Daarom doet niet terzake hoe de afnemer en zijn partner de gemeenschappelijke kosten hebben verdeeld of zouden moeten verdelen.
mocht daarom, bij de beoordeling van de vraag of de lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last voor [gedaagde partij] zou opleveren, mede gelet op het feit dat de lease-overeenkomsten voor een onafgebroken periode van 240 maanden (dus 20 jaar) werden aangegaan, uitgaan van zijn eigen financiële situatie als alleen staande en het daarvoor destijds geldende NIBUD normbedrag. Hij behoefde geen rekening te houden met de inkomens- en vermogenspositie van zijn ouders.
Dexia heeft niet betwist dat bij die stand van zaken, bij het sluiten van de eerste overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, zoals door [gedaagde partij] is berekend. Er moet daarom van worden uitgegaan dat Dexia aan [gedaagde partij] op grond van het door Dexia gehanteerde Hof-model nog een bedrag verschuldigd is aan [gedaagde partij]. Reeds daarom kan de verklaring voor recht niet worden toegewezen.
Dexia heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Daarom moet het standpunt van [gedaagde partij] worden gevolgd. De conclusie is dan ook dat de door [gedaagde partij] na april 2006 betaalde maandtermijnen volledig voor vergoeding in aanmerking komen. Er kan ook daarom niet van worden uitgegaan dat Dexia niets meer verschuldigd is aan [gedaagde partij], zodat ook op die grond de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde partij] door middel van deze brief zijn gepretendeerde rechtsvordering tot schadevergoeding, ook voor zover deze zijn gegrond op (een schending van) voornoemde artikelen, tijdig en rechtsgeldig heeft gestuit. Uit de inhoud van deze brief kon Dexia voldoende duidelijk afleiden waartegen zij zich had te verweren. Een bevestiging dat Dexia ook heeft begrepen dat zij aansprakelijk werd gehouden voor het handelen van de tussenpersonen kan, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, worden gevonden in de door [gedaagde partij] als productie 34 overgelegde bijlage met opschrift ‘Juridische positie Dexia’ die Dexia naar aanleiding van verwijten door onder andere Stichting Leaseverlies, de Stichting Eegalease en een aantal cliënten met effectenleaseovereenkomsten in januari 2005 heeft gestuurd. In deze brief schrijft Dexia:
Nu voor de aanvang van de verjaringstermijn niet is vereist dat degene die weet dat er schade is geleden ook bekend is met de exacte oorzaak van de schade en de juridische grondslag van zijn vordering, kan aan het rechtsgeldig stuiten van de verjaringstermijn niet de eis gesteld kan worden dat bij de stuitingshandeling steeds de exacte feitelijke en juridische grondslagen genoemd worden. Een dergelijke eis wordt in artikel 3:317 BW ook niet gesteld. Nu Dexia nog niet op voornoemde, bij conclusie van dupliek overgelegde, brieven heeft kunnen reageren, zal de kantonrechter Dexia in de gelegenheid stellen dit alsnog bij akte te doen.
10 juli 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:1736), als volgt.
Ingevolge artikel 41 van de Nadere Regeling, aanhef en onder d dient een effecteninstelling zich met betrekking tot een natuurlijk persoon of rechtspersoon waarop artikel 21, eerste lid Wte 1995 van toepassing maar die niet was ingeschreven in het daarin bedoelde register, te onthouden van het accepteren van door deze instelling aangebrachte cliënten of cliëntenorders. Ingevolge de toelichting op deze bepaling was het effecteninstellingen, zoals Dexia, verboden om cliënten of cliëntenorders te accepteren van natuurlijke personen of rechtspersonen die activiteiten ontplooien zonder over de vereiste vergunning of vrijstelling te beschikken. Of sprake is van een schending van artikel 41 van de Nadere Regeling hangt dus af van de vraag of de cliëntenremisier in strijd heeft gehandeld met de ingevolge de Wte 1995 geldende vergunningplicht, danwel de voorwaarden die aan de vrijstelling werden gesteld. Dit hangt, er veronderstellerwijze vanuit gaande dat de tussenpersoon heeft geadviseerd in de door de belegger gestelde zin, mede af van het antwoord op de vraag of het de van de vergunningsplicht vrijgestelde tussenpersoon was toegestaan beleggingsadviezen te verstrekken. Het hof Den Bosch is in de rechtsoverwegingen 4.14.1 tot en met 4.14.7 van voornoemde uitspraak tot het oordeel gekomen dat het de van een vergunning vrijgestelde effectenbemiddelaar en dus een cliëntenremisier, niet was toegestaan om beleggingsadviezen te geven met betrekking tot effecten. De kantonrechter sluit zich bij dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen aan.
onjuistadvies heeft verstrekt. In dat verband is van belang dat Dexia niet gemotiveerd heeft betwist dat, indien vast komt te staan dat de tussenpersoon in de door [gedaagde partij] gestelde zin heeft geadviseerd, dit advies onjuist was. Daarvan kan dus in het vervolg worden uitgegaan.
De producten worden uitsluitend aangeboden via onafhankelijke, gespecialiseerde financiële adviseurs in ons land. Hun kwaliteit en kennis van zaken garandeert hun cliënten een met zorg omkleed, persoonlijk advies. Door training en begeleiding van de financiële adviseurs houden de accountmanagers van Labouchere Beleggingsproducten hen uitvoerig op de hoogte van de verschillende producten.
2014:2827 en gerechtshof Den Bosch van 8 juli 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2077).
De kantonrechter acht het, gelet op de hiervoor uiteengezette, door [gedaagde partij] niet betwiste bijzondere offertestructuur van Leaseproces, redelijk om, in afwijking van de staffel kanton, aansluiting te zoeken bij het werkelijke betaalde of nog te betalen bedrag aan Leaseproces. Dexia zal een deel van het door [gedaagde partij] aan Leaseproces betaalde of nog te betalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten moeten vergoeden. Dit deel stelt de kantonrechter vast op 70% van het door [gedaagde partij], op basis van de no-cure no pay structuur, aan Leaseproces verschuldigde bedrag. Nu, gelet op de nog openstaande geschilpunten, het door [gedaagde partij] te behalen resultaat nog niet vaststaat, staat het aan Leaseproces verschuldigde bedrag aan buitengerechtelijke kosten nog niet vast. [gedaagde partij] zal in een later stadium van deze procedure in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten.