ECLI:NL:RBGEL:2015:3305

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7894
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake omgevingsvergunning en last onder dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning en een last onder dwangsom. Eiser, die niet de eigenaar was van de champignonkwekerij, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel. Dit besluit verplichtte hem om de champignonkwekerij in overeenstemming te brengen met de bouwvergunning, onder verbeurte van een dwangsom. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon worden aangemerkt als overtreder, omdat hij feitelijk niet in staat was om de illegale situatie te beëindigen. Eiser was op het moment van het bestreden besluit niet de eigenaar van het gebouw en de champignonkwekerij werd door derden geëxploiteerd. Hierdoor was het bestreden besluit in strijd met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht en diende het te worden vernietigd. De rechtbank herroept het primaire besluit en verklaart het bezwaar van eiser gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1009,74 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.J.W.P. van Gastel, in aanwezigheid van griffier T. de Munnik.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/7894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[B.V.](eiseres) te [vestigingsplaats], en

[eiser](eiser), te[woonplaats],
eisers
(gemachtigde: mr. drs. W.J.W. van Eijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdrielte Kerkdriel, verweerder.
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partijen]
(gemachtigde: mr. M.J.M.G. van Gerwen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2013 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast binnen één maand na de verzenddatum van dit besluit de champignonkwekerij op het perceel aan de [perceel] (hierna: het perceel) in overeenstemming te (laten) brengen met de bouwvergunning, onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000 ineens.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2013 (SBR 13/4513) is het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 29 september 2014, verzonden op 14 oktober 2014, (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard. De begunstigingstermijn heeft verweerder verlengd tot 14 december 2014.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Derde-partijen hebben een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015. Namens eiseres is [naam 1] verschenen. Tevens is eiser verschenen. Eiser en eiseres zijn bijgestaan door hun gezamenlijke gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.W.G. van den Oetelaar, mr. M.C. van Werkhoven-Risiglione en mr. M.G.W. van der Hoff. Voorts zijn derde-partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres belanghebbende is bij het bestreden besluit. Het primaire besluit is immers niet aan eiseres gericht, zij heeft geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en ook het bestreden besluit is (daarom) niet aan haar gericht. Daarom is de rechtbank in zoverre van oordeel dat de betrokken besluiten en de last niet op eiseres zien en is zij geen belanghebbende bij het bestreden besluit,
Ook de omstandigheid dat eiser begin 2014, aldus tijdens de bezwaarfase, het gebouw waarop de last ziet aan eiseres heeft verkocht en geleverd, maakt eiseres geen belanghebbende. Verweerder heeft aan de last immers niet op de voet van artikel 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zakelijke werking toegekend. De last ziet aldus niet op eiseres, zodat eiseres geen belanghebbende is bij het betreden besluit.
2. Het door eiseres ingestelde beroep is daarom niet-ontvankelijk. In zoverre bestaat verder geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Inzake het beroep van eiser overweegt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied binnendijks deel’. Op het perceel rust de bestemming ‘agrarisch gebied’. Op 21 september 2001 heeft verweerder een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een champignonkwekerij op het perceel. De vergunning is aan de heer [naam 2] verleend en bij besluit van 12 april 2010 overgeschreven op naam van eiser. In de periode van 2006 tot 2008 is de champignonkwekerij gerealiseerd.
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd, omdat hij de champignonkwekerij in afwijking van de verleende vergunning van 21 september 2001 heeft gebouwd. De last is opgelegd op verbeurte van een dwangsom van € 2.000 per week, tot een maximum van € 20.000, met een begunstigingstermijn tot 1 februari 2013. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
Verweerder heeft op 1 juli 2013 een controle op het perceel uitgevoerd, waarvan een controlerapport is opgemaakt. In dit rapport, dat aan het primaire besluit ten grondslag is gelegd, staat dat het bouwwerk nog steeds niet conform de verleende vergunning van 21 september 2001 is uitgevoerd. Vervolgens heeft verweerder aan eiser onderhavige (herhaalde) last onder dwangsom opgelegd.
5. Tussen partijen is in geschil of eiser als overtreder kan worden aangemerkt omdat hij geen eigenaar van het betrokken gebouw meer is.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3326), geldt als voorwaarde voor het opleggen van een last onder dwangsom dat de overtreder het feitelijk in zijn macht moet hebben om aan de illegale situatie een einde te maken. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat dit het geval is. IJkpunt hiervoor is de situatie ten tijde van de beslissing op bezwaar.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser onder meer de drijver van de inrichting(en) en aanvrager van de bestemmingsplanherziening op het perceel is. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat eiser, ook na de verkoop van de champignonkwekerij, een nieuwe machtiging heeft afgegeven voor het lopende verzoek om bestemmingsplanherziening en dat er dus in de feitelijke uitoefening kennelijk niks veranderd is. Voorts heeft verweerder ter zitting een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4520).
Eiser stelt dat hij geen eigenaar meer is en dus het gebouw niet meer in overeenstemming met de bouwvergunning kan brengen.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser het ten tijde van het bestreden besluit feitelijk niet (meer) in zijn macht had om de illegale situatie te beëindigen. Vast staat dat eiser op dat moment niet de eigenaar was van (het gebouw van) de champignonkwekerij. Ter zitting heeft eiser voorts onweersproken verklaard dat de champignonkwekerij door derden wordt gehuurd en geëxploiteerd. Aldus is eiser ook geen gebruiker dan wel huurder van het gebouw.
Eiser heeft het aldus niet in zijn macht de overtreding ten aanzien van het bouwen in afwijking van de verleende bouwvergunning op te heffen. In zoverre is deze zaak anders dan die in voormelde uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2012. Daar betrof het een overtreding inzake het
gebruikenvan een bouwwerk, terwijl het hier een overtreding inzake van het
bouwenvan een bouwwerk betreft. Dat eiser op het betrokken perceel wel steeds aanwezig is en zich als beheerder voordoet, maakt dat niet anders. Eiser kan als niet eigenaar niet aan de last die bij het bestreden besluit is opgelegd, voldoen.
Bij voormeld oordeel betrekt de rechtbank dat niet is gebleken dat de eigendomsovergang van de champignonkwekerij heeft plaatsgevonden om onder de dwangsom uit te komen. Eiser heeft ter zitting onweersproken verklaard dat hij in financiële problemen is gekomen en daardoor, mede onder druk van de bank, het gebouw van de champignonkwekerij heeft moeten vervreemden.
9. Nu eiser niet kan worden aangemerkt als overtreder, is het bestreden besluit in strijd met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht genomen. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd.
Zelf voorziend is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van eiser tegen de bij het primaire besluit opgelegde last gegrond is en dat het primaire besluit dient te worden herroepen. Thans mag immers geen last meer worden opgelegd aan eiser.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490). Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder de door eiser verzochte reiskosten tot een bedrag van € 29,74 dient te vergoeden. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Kosten in bezwaar worden niet vergoed, omdat het primaire besluit niet wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid wordt herroepen. Immers, het primaire besluit is slechts door een nieuwe situatie in bezwaar, die volledig is toe te rekenen aan eiser, onrechtmatig geworden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiser gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond;
  • herroept het primaire besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep voor een bedrag van € 1009,74;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T. de Munnik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.