ECLI:NL:RBGEL:2015:3075

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5454
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake Wet Wajong en arbeidsparticipatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een uitkering op grond van de Wet Wajong aangevraagd, maar haar aanvraag werd afgewezen. Na bezwaar werd haar aanvraag gedeeltelijk gegrond verklaard, maar eiseres stelde dat haar beperkingen ernstiger waren dan door de verzekeringsarts was aangenomen. Tijdens de zitting op 14 februari 2014 heeft eiseres medische stukken overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, geboren op een onbekende datum, lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom en dat zij beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat eiseres onvoldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat de beroepsgronden gericht tegen de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) en de geselecteerde functies geen feitelijke betekenis voor haar hebben. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard, met de overweging dat uit de FML zelf geen verplichtingen voortvloeien en dat het participatieplan geen verplichtingen gericht op arbeidsparticipatie bevat. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er in de toekomst een herbeoordeling zal plaatsvinden, maar dat dit niet leidt tot voldoende procesbelang voor eiseres. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/5454

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

(gemachtigde: mr. G.P. de Vries),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) toe te kennen.
Bij besluit van 31 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. In aanvulling op het bestreden besluit heeft verweerder bij besluit van 23 augustus 2013 bepaald dat eiseres met ingang van 8 februari 2013 in aanmerking komt voor inkomensondersteuning ten bedrage van € 803,45 bruto per maand.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Ter zitting is de behandeling met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst, teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen om medische stukken te overleggen.
Bij brief van 29 april 2014 heeft eiseres een medisch stuk overgelegd. Bij brief van 10 juli 2014 heeft eiseres nog een aantal medische stukken overgelegd.
Verweerder heeft daarop bij brieven van 10 juli 2014 en 28 juli 2014 gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank, na daarvoor verkregen toestemming van partijen, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres, geboren op [geboortedatum], is bekend met het chronisch vermoeidheidssyndroom. Op 19 oktober 2012 heeft zij een arbeids- en inkomensvoorziening op grond van de Wet Wajong aangevraagd. Verzekeringsarts J.G. Waanders heeft vastgesteld dat eiseres ten gevolge van haar vermoeidheidsklachten beperkingen heeft bij het verrichten van arbeid en de beperkingen op 26 november 2012 vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML). Na arbeidsdeskundig onderzoek door M. van Asselt is geconcludeerd dat eiseres in staat is om minimaal 75 % van het maatmaninkomen te verdienen, waarna het primaire besluit is genomen. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, S.G. van Wageningen, de FML op 16 mei 2013 aangevuld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, J. van Dijk, heeft naar aanleiding van de bijgestelde FML een aantal functies geduid en geconcludeerd dat eiseres met deze functies niet in staat is om 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Vooruitlopend op het te nemen bestreden besluit is op 24 juli 2013 door verweerder een participatieplan opgesteld.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat eiseres niet in staat is om 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Aan het bestreden besluit ligt een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek ten grondslag.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Volgens eiseres is zij momenteel volledig arbeidsongeschikt en is zij op dit moment niet in staat om te re-integreren. Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij niet in staat is om de in bezwaar geselecteerde functies te verrichten. Eiseres heeft in beroep nog informatie van het Vermoeidheid & Pijn Centrum en van Roessingh Centrum voor Revalidatie overgelegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de beroepsgronden, het verhandelde ter zitting en de nadien ingediende stukken stelt eiseres zich niet op het standpunt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij stelt zich enkel op het standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Gelet daarop dient de vraag beantwoord te worden of eiseres voldoende procesbelang bij de beoordeling van haar beroep heeft.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) (zie onder meer de uitspraak van 12 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4998) is slechts sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
6. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat het haar niet om de financiële aspecten is te doen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de beroepsgronden gericht tegen de FML en de geselecteerde functies er ook niet toe kunnen leiden dat zij een hogere uitkering krijgt. In dit kader valt om die reden geen processueel belang aan te nemen.
7. Eiseres heeft aangegeven dat zij wil bereiken dat zij niet gehouden kan worden tot hetgeen waartoe zij op grond van de FML in staat wordt geacht.
De rechtbank overweegt hierover dat uit een FML zelf geen verplichtingen voortvloeien. Alleen in een participatieplan kunnen voor de jonggehandicapte verplichtingen worden opgenomen, gericht op het verkrijgen en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Het voor eiseres vastgestelde definitieve participatieplan houdt, kort samengevat in, dat
er wegens de inzet van een multidisciplinaire behandeling bij een vermoeidheidscentrum, gericht op herstel en werken aan de opbouw en het verbeteren van de algehele conditie, voor eiseres (nog) geen participatiemogelijkheden zijn en dat eiseres over 1 jaar zal worden herbeoordeeld. In het plan is nog aangegeven dat het voor eiseres van belang is dat zij eerst zekerheid krijgt over de uitkomst van haar bezwaar en dat daarna opnieuw een gesprek zal plaatsvinden, maar ook dit gesprek niet gericht zal zijn op arbeidsparticipatie.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat in het voor eiseres vastgestelde definitieve participatieplan, dat naar het oordeel van de rechtbank onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, geen verplichtingen gericht op arbeidsparticipatie zijn opgenomen. Een
beoordeling van de beroepsgronden gericht tegen de FML en de geselecteerde functies heeft derhalve ook in dit verband geen feitelijke betekenis voor eiseres. De rechtbank voegt hieraan toe dat verweerder heeft verklaard dat in het kader van de herbeoordeling een nieuwe FML zal worden opgesteld. Eiseres zal dan door het instellen van bezwaar en beroep tegen het alsdan door verweerder te nemen besluit de mogelijkheid hebben om deze FML ten volle te bestrijden. De omstandigheid dat verweerder bij de herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op een toekomstige datum, naar eiseres ter zitting heeft gesteld, zal teruggrijpen op de medische grondslag van het bestreden besluit maakt niet dat eiseres alsnog voldoende procesbelang heeft. Immers, die beoordeling zal gegrond moeten zijn op de medische situatie van eiseres op de datum waarop de herbeoordeling plaatsvindt. Eiseres kan voorts niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij na verloop van een aantal jaren waarin zij volledig arbeidsongeschikt is bevonden volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zal worden beschouwd, omdat ook de beoordeling of sprake is van een situatie van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid gebaseerd zal zijn op de situatie van eiseres op dat moment.
8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres onvoldoende processueel belang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk verklaard worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. G.A. van der Straaten, rechter, en mr. T.A. Willems-Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lankamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.