ECLI:NL:CRVB:2011:BR4998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3841 SUWI
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk verklaard. Appellant, die van 16 juli 2007 tot 9 januari 2008 als beveiliger heeft gewerkt, meldde zich op 4 maart 2008 ziek. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt, maar het Uwv stelde dat er op dat moment geen re-integratiemogelijkheden waren. Appellant stelde dat hij door zijn chronische ziekte permanent geen re-integratiemogelijkheden heeft en dat het Uwv hem in de toekomst niet kan verplichten tot re-integratieactiviteiten.

De Centrale Raad oordeelde dat appellant geen voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Raad benadrukte dat voor voldoende procesbelang vereist is dat het resultaat van het beroep daadwerkelijk betekenis kan hebben voor de appellant. Aangezien de rechtbank al had geoordeeld dat appellant geen re-integratiemogelijkheden had, was er geen actueel belang bij het beroep. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beslissing van het Uwv om appellant niet te verplichten tot re-integratieactiviteiten op dat moment rechtmatig was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/3841 SUWI
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 juli 2010, 09/327 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Partijen hebben toestemming verleend tot het achterwege laten van een nadere zitting.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is van 16 juli 2007 tot 9 januari 2008 werkzaam geweest als beveiliger. Aansluitend heeft hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Vanuit deze uitkeringssituatie heeft hij zich op 4 maart 2008 ziekgemeld.
1.2. Op 7 april 2008 heeft appellant een gesprek gehad met een verzekeringsarts. In een rapport van dezelfde datum heeft deze arts geconcludeerd dat appellant over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. Op 7 mei 2008 heeft appellant een onderhoud gehad met een arbeidsdeskundige. Deze heeft op 9 mei 2008 een plan van aanpak opgesteld. Vastgesteld is ook dat het op dat moment nog te onduidelijk is welke re-integratieactiviteiten eventueel mogelijk zijn en of appellant daaraan zou kunnen meewerken. Afgesproken is dat de arbeidsdeskundige eind mei/begin juni 2008 contact opneemt met appellant om te informeren naar de stand van zaken met betrekking tot allerlei onderzoeken die gaande zijn.
1.3. Op 10 juli 2008 is er weer een gesprek geweest tussen de arbeidsdeskundige en appellant, wat heeft geleid tot een bijstelling van het plan van aanpak. Daarin is neergelegd dat aan de hand van de Functionele Mogelijkheden Lijst is onderzocht of appellant in aansluiting op de wettelijke wachttijd aanspraak zou kunnen maken op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Vervolgens is geconcludeerd dat appellant op arbeidskundige gronden 80 tot 100% arbeidsongeschikt zou zijn en dat er op dat moment geen re-integratiemogelijkheden waren. Afgesproken is dat de re-integratiebegeleider met appellant geregeld telefonisch contact zou opnemen. Verder is appellant gewezen op de algemene rechten en plichten.
1.4. Bij een tweetal afzonderlijke besluiten van 5 augustus 2008 heeft het Uwv zowel het plan van aanpak van 9 mei 2008 als de bijstelling op de plan van aanpak van 10 juli 2008 aan appellant toegezonden.
1.5. Tegen beide besluiten van 5 augustus 2008 is namens appellant bezwaar gemaakt. Betoogd is dat appellant door zijn chronische ziekte(n) permanent geen re-integratiemogelijkheden heeft. Het is voor hem onmogelijk een passende baan te vinden.
1.6. Bij besluit van 5 januari 2009 (het bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellant tegen beide besluiten van
5 augustus 2008 ongegrond verklaard. De - niet met medische gegevens onderbouwde - stelling van appellant dat hij permanent geen re-integratiemogelijkheden heeft, wordt niet door het Uwv onderschreven, omdat de verzekeringsarts heeft geoordeeld dat sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden. Zolang als daarvan sprake is, heeft het Uwv het recht appellant te verplichten aan re-integratiemogelijkheden deel te nemen, van welk recht het Uwv op dit moment geen gebruik maakt.
2.1. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant aangevoerd dat hij niet alleen nu, maar ook in de toekomst niet aan enige re-integratieverplichting kan voldoen. De medische gegevens ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door de chronische aard van zijn ziekte permanent geen re-integratiemogelijkheden heeft, zijn in het bezit van het Uwv, aldus appellant. De opstelling van het Uwv maakt hem onzeker en heeft ook haar weerslag op zijn gezondheidssituatie. Ten slotte acht appellant het onbegrijpelijk dat het Uwv erkent dat hij momenteel geen re-integratiemogelijkheden heeft, maar zich wel het recht voorbehoudt om hem in de toekomst te verplichten aan dergelijke activiteiten deel te nemen.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Appellant kan met zijn beroep niet méér bewerkstelligen dan wat hij met het instellen daarvan heeft beoogd, namelijk niet re-integreren. De op de achterliggende medische onderbouwing gerichte beroepsgronden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet als een rechtens relevant belang worden aangemerkt.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank te snel en te summier gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van voldoende procesbelang. Appellant wenst alsnog een inhoudelijke beoordeling van zijn beroepsgronden.
3.2. Het Uwv onderschrijft de aangevallen uitspraak. Appellants wens betreft een (eventueel) toekomstig, onvoldoende actueel belang.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan voor de toekomst.
4.2. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 10 november 2010, LJN BO3599, is de Raad van oordeel dat aan het feit dat een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% op arbeidskundige gronden ertoe heeft geleid dat van appellant geen
re-integratieactiviteiten worden verlangd en ertoe kan leiden dat het Uwv in de toekomst aan appellant wel een re-integratieverplichting oplegt, appellant geen voldoende procesbelang kan ontlenen. Aan de inzet van een re-integratieinstrument zal immers een door het Uwv te nemen besluit voorafgaan en daartegen kan appellant bezwaar maken en zo nodig beroep instellen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat appellant geen actueel procesbelang bij het beroep heeft, zodat de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient dus te worden bevestigd.
4.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn
JL