ECLI:NL:RBGEL:2015:2805

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8346, 14-8347, 14-8396, 14-8428, 14-8977
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor zorgwoningen en de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van zorgwoningen op het perceel Sint Antonieweg 4 te Epe. De derde-partij, vergunninghouder, had op 20 september 2013 een aanvraag ingediend voor de bouw van vier groepszorgwoningen, die plaats bieden aan in totaal 28 bewoners. De eisers, bestaande uit omwonenden, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente Epe, dat op 22 oktober 2014 de omgevingsvergunning verleende. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van de eisers beoordeeld, waaronder de stelling dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat zij niet gehoord zijn voorafgaand aan het besluit. De rechtbank overweegt dat de gemeente met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de vergunning heeft verleend, ondanks dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat er geen verplichting bestaat om eisers voorafgaand aan de bekendmaking van het besluit te informeren. De rechtbank oordeelt dat de gemeenteraad de mogelijkheid heeft om af te wijken van het bestemmingsplan en dat de vergunningverlening niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De beroepsgronden van de eisers worden verworpen, en de rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/8346, 14/8347, 14/8396, 14/8428, 14/8977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], te[woonplaats], (gemachtigde: mr. S.H.J. Buitenkamp),
[eiser 3] en[eiser 4], te[woonplaats],
[eiser 5], te [woonplaats] (gemachtigde: mr. S.H.J. Buitenkamp)
[eiser 6] en[eiser 7], [eiser 8] en [eiser 9] [eiser 10] en [eiser 11], [eiser 12] en[eiser 13],te[woonplaats],
[eiser 14], te [woonplaats],
eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M.M.H. van Kuijk).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2014 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zorgwoningen op het perceel Sint Antonieweg 4 te Epe.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2015. Verschenen zijn [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 5] , bijgestaan door hun gemachtigde,[eiser 3] en [eiser 4],[eiser 6], [eiser 7],
[eiser 11], [eiser 12], [eiser 13] en[eiser 14].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Oostwoud, G. Leijssenaar en D. Scarse, allen werkzaam bij de gemeente. Namens derde-partij is verschenen [naam 1], [naam 3] en [naam 4], bijgestaan door gemachtigde.

Overwegingen

1. De derde-partij is eigenaresse van het perceel [perceel] en heeft bij verweerder op 20 september 2013 een aanvraag ingediend voor de bouw van vier groepzorgwoningen, die plaats bieden aan in totaal 28 bewoners. De aanvraag is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, opgesteld op 19 juli 2013 door Huibers en Jarring architecten BNA.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “[naam 5]”, dat is vastgesteld op 20 juni 2013, is het perceel bestemd als “Maatschappelijk” met de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 2”. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak aangegeven. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 8 m en het bebouwingspercentage mag niet meer 70 bedragen. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat de zorgwoningen zijn voorzien buiten het bouwvlak, de bouwhoogte meer bedraagt dan de toegestane 8 m en het bebouwingspercentage van het bouwvlak wordt overschreden. Teneinde niettemin medewerking te kunnen verlenen aan de aanvraag heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor het bouwplan een vergunning verleend.
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), voor zover hier van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
4. Eisers IV en V betogen dat zij niet gehoord zijn voorafgaand aan het besluit, en dat het uiteindelijke besluit eerst werd gepubliceerd in de kranten alvorens eisers schriftelijk werden geïnformeerd.
4.1.
Het bestreden besluit is, zoals dat is voorgeschreven in artikel 3.10 van de Wabo, door verweerder voorbereid met toepassing van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geregelde voorbereidingsprocedure. Deze procedure kent niet de verplichting voor het bevoegd gezag om degenen die zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hebben ingebracht, voorafgaande aan het nemen van het definitieve besluit tevens nog te horen.
4.2.
Artikel 3:42, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die niet tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Ingevolge art. 3:43, eerste lid, van de Awb wordt, tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking, van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Gelet op het bepaalde in deze artikelen bestaat er geen verplichting om eisers schriftelijk te informeren alvorens het besluit te publiceren.
5. Eisers I, II en III betogen dat verweerder in dit geval geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo maar de procedure voor het vaststellen van een gewijzigd bestemmingsplan had moeten volgen. Deze procedure is met meer waarborgen omkleed. Bovendien is sprake van een zeer recent bestemmingsplan. Bij het afwijken van dat plan moet de kaderstellende en controlerende rol van de gemeenteraad worden geborgd.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit de wet of de jurisprudentie niet volgt dat sprake is van een in acht te nemen rangorde tussen de mogelijkheid van het buitenplans afwijken van een bestemmingsplan en het wijzigen van een bestemmingsplan. Verweerder was dan ook niet gehouden de aanvraag om die reden af te wijzen dan wel, in afwijking van de aanvraag van de derde-partij voor een omgevingsvergunning, aan de gemeenteraad een voorstel te doen tot herziening van het bestemmingsplan. De kaderstellende en controlerende rol van de gemeenteraad is in deze procedure geborgd doordat op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Bor een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad kan worden verlangd alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend.
De beroepsgrond faalt.
6. Eisers I, II en III voeren aan dat in het raadsbesluit van 25 november 2010 geen categorieën zijn aangewezen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist, maar dat daarentegen een aantal categorieën is aangewezen waarvoor de verklaring wel is vereist. Het raadsbesluit is hierdoor volgens eisers in strijd met artikel 6.5, derde lid, van het Bor en onverbindend. Hiervoor wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: Afdeling) van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3207.
6.1.
Aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals dat is neergelegd in het besluit van de gemeenteraad van 25 november 2010, kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien dit in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien dit in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.
Bij besluit van 25 november 2010 heeft de gemeenteraad invulling gegeven aan de aan hem ingevolge artikel 6.5, derde lid, van het Bor gegeven bevoegdheid om categorieën van gevallen aan te wijzen waarin een verklaring, als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor, niet is vereist. In dit besluit is het volgende opgenomen:
“Alle projecten waarvoor ten behoeve van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toepassing gegeven wordt aan artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aan te wijzen als categorie van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist tegen de afgifte van de omgevingsvergunning, tenzij:
(…)
Sprake is van het oprichten (m.u.v. woningen, zie hierboven) of uitbreiden van een bouwwerk met meer dan 1500 m²
Sprake is van het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk met meer dan 1500 m²
(…)”
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het raadsbesluit van 25 november 2010 niet onverbindend. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de gemeenteraad, in tegenstelling tot de aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2014, in het besluit expliciet categorieën heeft aangewezen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Dat dit in het raadsbesluit, anders dan de letterlijke tekst van artikel 6.5 van het Bor voorschrijft, is gedaan door categorieën aan te wijzen waarvoor een verklaring dient te worden aangevraagd, in tegenstelling tot een aanwijzing van categorieën waarvoor deze verklaring niet is vereist, maakt dit niet anders. Doorslaggevend is dat uit het raadsbesluit duidelijk voortvloeit in welke gevallen een verklaring van geen bedenkingen wel en in welke gevallen die niet is vereist.
De beroepsgrond faalt.
7. Eisers I, II en III betogen voorts dat sprake is van het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 1500 m² als bedoeld in de door de raad vastgestelde lijst van categorieën. Zij stellen dat uit de aanvraag blijkt dat het hoofdgebouw in totaal een bruto-vloeroppervlakte heeft van 1.900 m², verdeeld over meerdere bouwlagen. Dat enkel het vloeroppervlak van de bouwlaag op begane grondniveau in beschouwing moet worden genomen, zoals verweerder stelt, blijkt niet expliciet uit het raadsbesluit. Eisers verwijzen in dit kader naar een in procedure zijnde raadsvoorstel, waarin wordt voorgesteld om het raadsbesluit van 25 november 2010 te wijzigen door op te nemen dat de 1500 m² de maximale bruto-vloeroppervlakte betreft conform NEN 2580. Gelet op de kennelijke bedoeling van de gemeenteraad was een verklaring van geen bedenkingen in dit geval benodigd.
7.1.
Volgens verweerder dient voor de berekening van de oppervlakte, in aansluiting op de werkwijze in landelijke wetgeving en bestemmingsplannen, uitgegaan te worden van de oppervlakte van de begane grond, welke 798 m² bedraagt, zodat een verklaring van geen bedenkingen niet was vereist.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat de oppervlakte betrekking heeft op de begane grondlaag van het gebouw. Hiertoe overweegt de rechtbank dat, nu de wijze van meten niet nader is gedefinieerd in het raadsbesluit, aangesloten dient te worden bij de doorgaans gehanteerde wijze van meten van de oppervlakte van een bouwwerk. Zowel in NEN 2580 als in de wijze van meten van “de oppervlakte van een bouwwerk”, zoals deze was opgenomen in de als bijlage bij de Regeling Standaarden Ruimtelijk Ordening 2008 opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 en in het bestemmingsplan “[naam 5]”, wordt voor het berekenen van de oppervlakte van een bouwwerk uitgegaan van de oppervlakte tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Gelet op deze definitie is er geen grond om de oppervlakte op de verdiepingen mee te rekenen bij de berekening van de oppervlakte van het bouwwerk.
Dat een raadsvoorstel aanhangig is waarin de berekening van de oppervlakte wordt gewijzigd maakt het voorgaande niet anders, aangezien uit dient te worden gegaan van de tekst van het raadsbesluit zoals deze luidde ten tijde van het bestreden besluit.
De beroepsgrond faalt.
8. Eisers I, II en III betogen voorts dat de omgevingsvergunning in strijd is met het fair play-beginsel, aangezien voor het afwijken van gemeentelijk beleid niet enkel volstaan kon worden met een verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing die is opgesteld in opdracht van de ontwikkelaar. Het besluit had getoetst moeten worden door een onpartijdig en onafhankelijk deskundige.
8.1.
De enkele omstandigheid dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is opgesteld in opdracht van de derde-partij, brengt - anders dan eisers stellen - niet met zich dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft in de omgevingsvergunning een eigen afweging gemaakt ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing, de conclusies onderschreven en gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De beroepsgrond faalt.
9. Eisers I t/m V betogen dat het bestreden besluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Zij wijzen er in dit verband op dat het bouwplan niet voldoet aan het bepaalde in paragraaf 8.1.3. van de structuurvisie “[naam 6]”, omdat hierin is aangegeven dat er in het centrum geen ruimte is voor voorzieningen gericht op ouderen met een zorgvraag. Voorts is het bouwplan volgens eisers door de omvang niet passend binnen het rustige en kleinschalige karakter van gebied, en wordt er niet voldaan aan de voorwaarde dat er wordt geparkeerd op eigen terrein.
Eisers betogen voorts dat de structuurvisie al is vertaald in het bestemmingsplan “[naam 5]”, op grond waarvan de bestemming “Bijzondere doeleinden” is veranderd in de bestemming “Maatschappelijk” en waarin uitgebreidere bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn opgenomen. Zij verwijzen in dit verband naar de planologische visie die door Project Consultancy in opdracht van eisers is opgesteld.
9.1.
Bij de vraag of het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing komt het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid toe. De rechtbank dient de vraag of het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing dan ook enigszins terughoudend te toetsen.
9.2.
Volgens de kaart behorende bij de structuurvisie “[naam 6]”, zoals vastgesteld op 12 mei 2011, behoort het perceel tot het gebied “[naam 7]”. Volgens de structuurvisie is in dit gebied op goed ontsloten locaties zeer beperkt ruimte voor nieuwe, kleinschalige commerciële (met uitzondering van detailhandel) of maatschappelijke functies als het parkeren op eigen terrein is opgelost. Deze functies moeten passen binnen het rustige en kleinschalige karakter van het gebied.
9.3.
De rechtbank stelt voorop dat een structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid bevat, en slechts een indicatieve betekenis vervult. In de ruimtelijke onderbouwing wordt in paragraaf 3.3. ingegaan op de structuurvisie [naam 6]” en wordt geconcludeerd dat het plan nauw aansluit op de randvoorwaarden zoals beschreven in de structuurvisie, doordat aansluiting wordt gezocht bij de woonomgeving en de structureel groene setting wordt gerespecteerd. Tevens is een goede bereikbaarheid van de locatie via de Sint Antonieweg, onderdeel van de centrumring, gewaarborgd en wordt er, ten opzichte van de bestaande situatie, voorzien in meer parkeergelegenheid op eigen terrein en minder in openbaar gebied. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie.
Verweerder heeft daarnaast aangegeven dat de structuurvisie slechts voor een deel vertaald is in het bestemmingsplan “[naam 5] gelet op het conserverende karakter van dit bestemmingsplan. Hiermee is, in tegenstelling tot wat eisers betogen, niet gezegd dat het bestemmingsplan de maximale mogelijkheden aangeeft van de uitbreiding. De gemeente heeft vrijheid om af te wijken van het bestemmingsplan, voor zover zij hierbij de kaders uit de structuurvisie in acht neemt. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de wijziging van de bestemming van het perceel van “Bijzondere doeleinden” naar “Maatschappelijk” voortvloeit uit de standaardiseringseisen voor bestemmingsplannen, zoals opgenomen in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012, en dat hiermee niet is beoogd vooruit te lopen op de thans vergunde ontwikkeling.
De beroepsgronden falen.
10. Eisers I t/m V voeren aan dat onvoldoende rekening is gehouden met het aantal bezoekers en de effecten hiervan op het verkeer en het parkeren. Voorts betwisten eisers dat het plan architectonisch en stedenbouwkundig akkoord is gelet op de structuur van de Sint Antonieweg en de aanwezigheid van diverse monumentale panden. Daarnaast betogen eisers dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidswaarden voor het bouwwerk worden overschreden.
10.1.
In paragraaf 4.5 van de ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren. Geconcludeerd wordt dat er ten opzichte van de voorheen gevestigde functie een reductie aan verkeer zal plaatsvinden. Daarnaast wordt aangegeven dat er conform de parkeernormen van de CROW 14 parkeerplaatsen benodigd zijn. Van deze parkeerplaatsen worden er negen op eigen terrein gerealiseerd, en vijf in het openbaar gebied, hetgeen een verbetering is ten opzichte van de bestaande situatie waar acht parkeerplaatsen aanwezig waren op eigen terrein en zeven in openbaar gebied.
In het openbaar gebied zijn voor de locatie twaalf parkeerplaatsen aanwezig, die zullen worden gehandhaafd. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval moeten worden gesteld. Hetzelfde geldt voor zover eisers hebben gesteld dat het project te fors is en afwijkt van het bebouwingsbeeld in de omgeving. De ruimtelijke onderbouwing vermeldt in dit verband dat de totale massa van het plan weliswaar ruimer is dan gebruikelijk in de omgeving maar dat met de vorm van twee aaneengeschakelde herenhuizen en de detailinvulling van de gevels is beoogd bij deze omgeving aansluiting te zoeken. Verder is gesteld dat het bouwplan zich, mede door het handhaven van structureel groen aan de randen van het perceel, voegt in het omgevingsbeeld van breed opgezette en groen ingerichte woonstraten. Daarmee wordt voldoende gemotiveerd waarom in dit opzicht geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening.
10.2
Wat betreft het standpunt van eisers dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat de geluidsbelasting voor de op te richten woningen de voorkeurswaarde overschrijdt, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb, vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Zoals reeds eerder in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:963 is overwogen, bevat hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder een regeling met betrekking tot geluidwaarden welke in een zone langs een weg in acht moeten worden genomen. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woning een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woning. De regeling in artikel 83 van de Wgh voorziet erin dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen.
De woningen van eisers en anderen staan in de omgeving van de locatie waar de nieuwe woningen zijn voorzien. Zij wonen dus niet in een woning waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Evenmin zijn zij eigenaar van een woning waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eisers. Hetgeen eisers aanvoeren kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de rechtbank af van een verdere inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat het project een goede ruimtelijke onderbouwing kent. Dit betekent echter nog niet dat verweerder der vergunning in dat geval ook moet verlenen. Het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo, is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat verweerder, ook al is sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing, de gevraagde vergunning kan weigeren. De rechter dient de inhoudelijke belangenafweging van verweerder daarom terughoudend te toetsen, dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit.
12. Eisers I t/m V voeren aan dat het bouwplan leidt tot een aantasting van de privacy, het uitzicht en het woongenot vanwege de ligging van de hoofdingang, de overlast van het open en sluiten van deuren en nachtelijk bezoek.
12.1.
Verweerder voert aan dat in een dorpse omgeving geen absolute privacy is te verwachten, en dat eventuele aantasting van de privacy is afgewogen tegen het algemeen belang van de realisatie van een gebouw voor psychogeriatrische zorg. Volgens verweerder leidt het plan niet tot een onevenredige aantasting van de privacy of het woongenot.
12.2.
De rechtbank overweegt dat, hoewel het aannemelijk is dat het woon- en leefklimaat, uitzicht en de privacy van de omwonenden door de ontwikkeling in enige mate nadelig worden beïnvloed, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de privacy, het uitzicht en het woon- en leefklimaat van eisers.
13. Eisers II , IV en V betogen dat in het vooroverleg met de welstandscommissie is vastgesteld dat het gebouw niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand, terwijl het plan nu wel is goedgekeurd zonder nadere motivering op dit punt. Voorts is ter zitting het verzoek gedaan om de leden van de welstandscommissie te horen omtrent de wijze waarop de goedkeuring tot stand is gekomen.
13.1.
Verweerder voert aan dat welstand een positief welstandsadvies heeft uitgebracht. Volgens verweerder is dit advies zorgvuldig tot stand gekomen, zodat hij dit volgens vaste jurisprudentie mocht overnemen.
13.2.
Zoals verweerder heeft aangegeven, heeft de welstandscommissie in dit geval een positief advies uitgebracht. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5254) volgt dat verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van verweerder in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering.
13.3.
De rechtbank stelt voorop dat de welstandscommissie zich bij de toetsing van het bouwplan aan de criteria in de welstandsnota in beginsel heeft te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan verweerder planologische medewerking wenst te verlenen. In zoverre verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de AbRvS van 5 februari 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:301). Dit betekent dat de maatvoering van het woongebouw en de situering op het perceel voor de welstandscommissie een gegeven zijn.
In dit geval heeft de welstandcommissie in een eerder stadium negatief geadviseerd omdat het bouwplan zich presenteerde als een te fors blok en van meer geleding moest worden voorzien. Het bouwplan is vervolgens aangepast. Nu het bouwplan dat is voorgelegd aan de welstandscommissie, en waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, is gewijzigd ten opzichte van het bouwplan dat in het kader van het vooroverleg is beoordeeld, kunnen eisers niet worden gevolgd in hun stelling dat welstand zonder nadere motivering alsnog heeft ingestemd. Eisers hebben voorts geen inhoudelijke argumenten aangevoerd waarom het welstandsadvies in strijd is met de in de welstandsnota opgenomen criteria.
Met betrekking tot het verzoek tot het horen van de leden van de welstandscommissie, overweegt de rechtbank dat dit verzoek eerst ter zitting en derhalve in een zeer laat stadium van de procedure is gedaan. Eisers hebben niet duidelijk kunnen maken waarom dit verzoek niet eerder in de procedure is ingebracht. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank overweegt dat het horen van de leden van de welstandscommissie in dit geval ook niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Zoals hiervoor reeds is gesteld is de welstandscommissie, anders dan eisers menen, niet ongemotiveerd teruggekomen op een eerder negatief oordeel.
De beroepsgrond faalt.
14. Eisers I t/m V betogen dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat door omwonenden aangegeven alternatieve locaties niet zijn meegewogen.
14.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet het bevoegd gezag beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Indien het plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van (een van) de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7324).
Ter zitting hebben eisers alternatieve locaties genoemd voor zorgwoningen. Van deze locaties is echter niet aannemelijk gemaakt dat hiermee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
De beroepsgrond faalt.
15. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E. Mengerink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.