ECLI:NL:RVS:2012:BW5254

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109527/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering lichte bouwvergunning voor schotelantenne in beschermd stadsgezicht

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op 25 juni 2010 een lichte bouwvergunning geweigerd aan [appellant] voor het plaatsen van een schotelantenne op zijn perceel in Nijmegen. Het college heeft deze weigering gebaseerd op het advies van de welstandscommissie, die op 18 juni 2010 een negatief advies heeft uitgebracht. De rechtbank Arnhem heeft het beroep van [appellant] tegen deze weigering op 19 juli 2011 ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de weigering in strijd is met de vrijheid van meningsuiting zoals beschermd door artikel 10 van het EVRM.

De Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2012 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de weigering van de bouwvergunning een inmenging vormt in het recht op vrijheid van meningsuiting. Echter, de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat redelijke eisen van welstand een reëel maatschappelijk belang vormen dat een beperking van dit recht kan rechtvaardigen. De Afdeling stelt vast dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schotelantenne uitsluitend aan de voorzijde van de woning geplaatst moet worden voor een behoorlijke ontvangst van zenders. De mogelijkheid om de schotelantenne op het dak te plaatsen, zodat deze niet zichtbaar is vanaf de openbare weg, werd ook genoemd.

De Afdeling concludeert dat de weigering van de lichte bouwvergunning op grond van artikel 44 van de Woningwet niet in strijd is met artikel 10 van het EVRM. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201109527/1/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juli 2011 in zaak nr. 10/4632 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2010 heeft het college geweigerd aan [appellant] lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een schotelantenne op het perceel [locatie] te Nijmegen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 19 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.A. Rinkens, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de realisering van een schotelantenne aan de voorzijde van de woning op het perceel. De voorziene schotelantenne is vanaf de openbare weg zichtbaar. Het perceel is gelegen in een beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge het derde lid is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
Ingevolge het tweede lid kan dit recht, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het advies van de Adviescommissie voor cultuurhistorie & ruimtelijke inrichting en vormgeving (hierna: de welstandscommissie) van 18 juni 2010 niet aan zijn besluit van 12 november 2010 ten grondslag had mogen leggen. Daartoe voert hij aan dat het plaatsen van de schotelantenne niet leidt tot verrommeling van het straatbeeld. Voorts stelt hij dat het advies niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie in de omgeving van het perceel, nu daar meer schotelantennes aanwezig zijn en niet is gemotiveerd waarom daartegen niet wordt opgetreden.
2.3.1. Het college heeft de lichte bouwvergunning geweigerd wegens strijd met artikel 44, derde lid, in verbinding gelezen met het eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op het door de welstandscommissie op 18 juni 2010 uitgebrachte negatieve welstandsadvies over het bouwplan. Bij de beoordeling van het bouwplan heeft de welstandscommissie zich gebaseerd op gebiedsgerichte criteria en de sneltoetscriteria zoals opgenomen in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. Uit deze criteria volgt dat schotelantennes bij voorkeur aan de achtergevel of op het dak geplaatst dienen te worden zodanig, dat zij niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, om verrommeling van het straatbeeld te voorkomen. Voorts volgt daaruit dat voor een bouwplan in een beschermd stadsgezicht extra aandacht is voor ondergeschikte elementen in relatie tot de gehele compositie. Vanwege het hellende verloop van de Smidsestraat acht de welstandscommissie het ongewenst dat de voorziene schotelantenne een prominente blikvanger wordt. Voorts wenst het college precedentwerking te voorkomen.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook kan laatstgenoemde omstandigheid aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.3.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond aanwezig is voor het oordeel dat het college het advies van de welstandscommissie van 18 juni 2010 niet aan zijn besluit van 12 november 2010 ten grondslag had mogen leggen. [appellant] heeft niet aangevoerd dat het welstandsadvies van 18 juni 2010 in strijd is met de in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit opgenomen criteria en ook geen tegenadvies overgelegd. Voorts is niet gesteld of gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan zijn oordeel ten grondslag hadden mogen leggen. De enkele stelling van [appellant], dat de voorziene schotelantenne niet leidt tot verrommeling van het straatbeeld, levert geen aanknopingspunt op voor het oordeel dat het advies onvoldoende is gemotiveerd. De aanwezigheid van andere schotelantennes in de omgeving doet op zichzelf niet af aan het negatieve advies van de welstandscommissie. Voorts heeft het college gesteld dat het handhavend optreedt tegen de door [appellant] bedoelde gevallen. Voor zover [appellant] klaagt dat in het advies van de welstandscommissie ten onrechte niet is ingegaan op de relatie met artikel 10 van het EVRM, wordt overwogen dat dit geen door de welstandscommissie te beoordelen aspect betreft.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering van de bouwvergunning in strijd is met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het EVRM. Daartoe voert hij aan dat in het besluit van het college van 12 november 2010 niet is overwogen of zeer zwaarwegende bezwaren tegen de aanwezigheid van de schotelantenne bestaan. Voorts is niet gebleken van rechten van anderen die moeten worden beschermd. Verder stelt hij dat de door hem gewenste informatie niet op andere wijze kan worden verkregen met dezelfde beeld- en geluidskwaliteit als met de schotelantenne.
2.4.1. Vast staat dat de weigering van de lichte bouwvergunning een inmenging in het door artikel 10, eerste lid, van het EVRM beschermde recht van [appellant] op de vrijheid van meningsuiting oplevert. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr.
200906181/1/H1en de uitspraak van 16 maart 2011 in zaak nr.
201008144/1/H1) met juistheid overwogen dat indien aan een bouwwerk uit een oogpunt van welstand zeer zwaarwegende bezwaren zijn verbonden, een bepaling die deze bezwaren beoogt te keren nodig kan worden geacht ter bescherming van de openbare orde. Redelijke eisen van welstand kunnen worden aangemerkt als een reëel maatschappelijk belang dat een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting op grond van artikel 10, tweede lid, van het EVRM rechtvaardigt vanwege het voorkomen van wanordelijkheden en om de rechten van anderen te beschermen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich daarop in dit geval niet heeft mogen beroepen. Voorts heeft het college zich bij het besluit van 12 november 2010 terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat uitsluitend door plaatsing van de schotelantenne aan de voorzijde van de woning de behoorlijke ontvangst van de door hem gewenste zenders mogelijk is. Het college heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid dat de schotelantenne op het dak wordt geplaatst, zodat die niet zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het weigeren van de lichte bouwvergunning op grond van artikel 44 van de Woningwet niet in strijd is met artikel 10 van het EVRM. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kan doen. Daartoe voert hij aan dat het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet daar niet aan in de weg staat.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in artikel 44 van de Woningwet limitatief is opgesomd in welke gevallen de bouwvergunning moet worden geweigerd, zodat geen ruimte is voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat op grond daarvan bouwvergunning in strijd met de wet zou moeten worden verleend.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012
357-672.