ECLI:NL:RBGEL:2015:232

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3372
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van betaling AOW-pensioen en medewerkingseisen aan de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.P. Kuijper, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) te Amstelveen. Eiser ontving sinds april 2010 een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Echter, op 15 oktober 2013 heeft de Svb besloten om de betaling van eisers AOW-pensioen te schorsen en vanaf oktober 2013 uit te betalen naar de norm voor een gehuwde pensioengerechtigde. Dit besluit werd door de Svb gehandhaafd in een bestreden besluit van 7 april 2014, waartegen eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb in het bestreden besluit niet de volledige wettelijke grondslag heeft vermeld, maar heeft dit gebrek gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser niet benadeeld is door deze onvolledigheid. De rechtbank heeft verder overwogen dat de Svb bevoegd is om controlevoorschriften vast te stellen en dat eiser verplicht is om hieraan medewerking te verlenen. Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan een huisbezoek en aan het verstrekken van informatie over zijn privésituatie, wat de Svb heeft doen besluiten tot schorsing van de AOW-betaling.

De rechtbank oordeelt dat de Svb op basis van artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder c, van de AOW gerechtigd was om de betaling van het AOW-pensioen te schorsen, omdat eiser zijn medewerkingsverplichting niet is nagekomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/3372

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. R.P. Kuijper),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)te Amstelveen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het pensioen van eiser ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van oktober 2013 uitbetaald naar de norm voor een gehuwde.
Bij besluit van 7 april 2014 (het bestreden besluit) zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sedert april 2010 een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde.
2. Verweerder heeft de betaling van eisers AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde met ingang van oktober 2013 geschorst en vanaf dat moment uitbetaald naar de norm voor een gehuwde pensioengerechtigde. Deze schorsing van de betaling heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Voor zover nodig zal op de daartoe aangevoerde gronden worden ingegaan.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het bestreden besluit, als wettelijke grondslag van dat besluit, heeft verwezen, voor zover thans van belang, naar artikel 15 van de AOW en naar de Controlevoorschriften AOW, maar niet naar artikel 19, vijfde lid, van de AOW. In het verweerschrift van 2 juni 2014 heeft verweerder gesteld dat artikel 19, vijfde lid, van de AOW niettemin ook grondslag voor het bestreden besluit biedt. Verweerder heeft aldus verzuimd om de (volledige) wettelijke grondslag in het bestreden besluit te vermelden, als bedoeld in artikel 3:47, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek wordt door de rechtbank evenwel gepasseerd met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb. Eiser is door de onvolledige vermelding van de wettelijke grondslag niet benadeeld. Het was eiser duidelijk waarop het besluit was gebaseerd.
5. In artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder c, van de AOW is bepaald dat de Svb de betaling van het ouderdomspensioen schorst indien de Svb op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is dat de pensioengerechtigde een verplichting als bedoeld in artikel 15, tweede lid, artikel 49 of artikel 50 niet is nagekomen.
In artikel 15, eerste lid, van de AOW is bepaald dat de Svb bevoegd is controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de AOW is de pensioengerechtigde verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Svb desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
De in artikel 15, eerste lid, van de AOW bedoelde controlevoorschriften zijn de Controlevoorschriften AOW (hierna: de Controlevoorschriften).
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Controlevoorschriften verschijnt de pensioengerechtigde na een oproep van de Svb op het kantoor van de Svb en verstrekt de gevraagde gegevens.
Ingevolge artikel 7 maakt de pensioengerechtigde controle mogelijk door personen die daarmee door de Svb zijn belast.
6. Uit de stukken volgt dat verweerder bij de schorsing van de betaling het volgende in aanmerking heeft genomen.
Uit een interne notitie van verweerder van 31 juli 2013 blijkt dat verweerder - naar aanleiding van de vaststelling dat op het adres waar eiser woont tevens een medebewoner, [naam], in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven - een onderzoek is gestart naar de leefsituatie van eiser. Uit de interne notitie blijkt voorts dat eiser zelf al eerder heeft aangegeven dat hij een deel van zijn huis verhuurt, doch dat hiernaar nimmer onderzoek is verricht. Aan eiser is daarop op 1 augustus 2013 een formulier “gezamenlijk huishouden” gestuurd met het verzoek dit ingevuld te retourneren.
Eiser heeft vervolgens dat formulier, ondertekend op 20 augustus 2013, aan verweerder geretourneerd en daarop aangegeven dat hij sedert 1 mei 1987 met [naam] op hetzelfde adres woont, dat zij onderhuurder is en dat hij van haar € 350 per maand aan huur ontvangt. Voorts heeft eiser een kamerhuurcontract van 29 april 1987 bijgevoegd, waarin een huur van fl. 150 is opgenomen, alsmede een bankafschrift van juli 2013 van een ING betaalrekening waarop een betaling door [naam] aan hem staat vermeld van € 350 met de omschrijving huur.
Tevens heeft eiser een brief van 20 augustus 2013 bijgevoegd. Deze brief luidt:
"Hierbij de documenten van verhuur. Ik heb een eigen huishouden met eigen voeding. Verdere vragen over mijn privésituatie maken een onacceptabele inbreuk op mijn privésfeer, en worden door mijn niet beantwoord. De door mij beantwoorde vragen zijn naar feiten beantwoord. Onder geen beding teken ik naar waarheid."
Naar aanleiding van het deels ingevulde vragenformulier, het begeleidend schrijven van eiser en vanwege het feit dat bij de behandeling van de AOW-aanvraag van eiser verzuimd is onderzoek te doen naar het al dan niet bestaan van een commerciële relatie tussen eiser en [naam], heeft verweerder nader onderzoek verricht. De bevindingen van dit nader onderzoek zijn neergelegd in de Handhavingsrapportage van 8 oktober 2013 van D. Kok, medewerker van de Svb (hierna: het rapport).
Uit het rapport blijkt dat er aan de hand van reeds beschikbare en toegankelijke gegevens een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de bewoners op het adres van eiser. Gekeken is naar hun werkzaamheden en inkomensgegevens, naar voertuiggegevens bij de RDW, naar telefoonnummers, naar het Facebook profiel van de zoon van [naam] die sinds zijn geboorte in 1991 tot 2009 op hetzelfde adres als eiser woonde en naar de kadastergegevens. De woning van eiser is een huurwoning en bij de verhuurder zijn geen medebewoners of onderhuurders bekend.
In het rapport is voorts vermeld dat er daarop schriftelijk een huisbezoek is aangekondigd voor 10 oktober 2013 en dat eiser op 4 oktober 2013 heeft gebeld om door te geven dat hij weigert mee te werken aan dat huisbezoek. Ook aan een bezoek op het kantoor van de Svb werkt hij ook niet mee. Op 7 oktober 2013 heeft D. Kok gebeld om eiser op te roepen voor een gesprek op 15 oktober 2013 op het Svb-kantoor in Nijmegen of Deventer. Eiser deelde D. Kok daarop mee dat hij op geen enkele wijze informatie wenste te verstrekken over zijn privésituatie, dat hij dan ook weigerde mee te werken aan een huisbezoek en aan het verschaffen van informatie op het kantoor van de Svb. Blijkens het rapport is eiser in dat telefoongesprek zowel als in het telefoongesprek op 4 oktober 2013, gewezen op de medewerkings- en inlichtingenverplichting en is hem medegedeeld dat verweerder bij een herhaalde weigering genoodzaakt is om tot schorsing van de betaling van het AOW-pensioen over te gaan.
In het rapport is voorts toegelicht dat medewerking van eiser vereist is bij de vaststelling van zijn recht op AOW-pensioen nu een aantal vragen niet beantwoord kan worden, zoals de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding dan wel van een commerciële relatie.
7. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de door hem betoogde ontbrekende bevoegdheid van verweerder en zijn medewerkers om toezicht te houden op de naleving van de AOW, kan hem niet baten. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 mei 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:4716, in het bijzonder rechtsoverweging 16 van die uitspraak, waaruit volgt dat een wettelijke grondslag voor toezicht in het kader van de AOW voor zowel verweerder als zijn medewerkers aanwezig is.
Ook het betoog van eiser dat geen aanleiding bestond voor het doen van een onderzoek en het opvragen van gegevens en dat verweerder daarom niet rechtmatig heeft gehandeld, treft geen doel. Uit het voorgaande blijkt dat op het adres waar eiser was ingeschreven ook anderen waren ingeschreven, terwijl de relatie tussen deze personen niet duidelijk was. Op grond daarvan heeft verweerder nadere informatie aan eiser mogen vragen.
De wijze waarop verweerder deze informatie heeft willen verkrijgen, is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk bezwarend. Verweerder heeft het aan eiser overgelaten op welke wijze deze informatie verstrekt zou worden, via een huisbezoek dan wel tijdens een gesprek op het kantoor van verweerder. Een dergelijk gesprek op het kantoor van verweerder is niet onredelijk bezwarend. Nu eiser tot tweemaal toe heeft geweigerd te voldoen aan een oproep om te verschijnen op het kantoor van verweerder, teneinde informatie ter zake te verschaffen, heeft eiser de voorschriften van artikel 6 en 7 van de Controlevoorschriften overtreden. Nu eiser hierdoor een verplichting als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de AOW niet is nagekomen was verweerder op grond van het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder c, van de AOW gehouden om de betaling van het AOW-pensioen te schorsen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling en voor de gevraagde schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.