ECLI:NL:RBGEL:2015:193

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7643
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening arbeidsongeschiktheidspercentage en verdiencapaciteit na bezwaar tegen besluit UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Zwolle. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin haar arbeidsongeschiktheidspercentage op 55-65% was vastgesteld. In het bestreden besluit van 22 oktober 2013 verklaarde het UWV het bezwaar ongegrond. Eiseres stelde beroep in, waarbij zij aanvoerde dat het UWV ten onrechte had aangenomen dat zij in staat was om 20 uur per week te werken. Eiseres voerde aan dat de bijwerkingen van haar medicatie haar vermoeidheid veroorzaakten, waardoor zij slechts 10 uur per week kon werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante klachten en informatie waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderbouwd dat eiseres in staat was om 20 uur per week te werken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 63,08% met een resterende verdiencapaciteit van € 837,29. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.948. Het verzoek om schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de primaire fase is afgewezen, omdat de wetgever hiervoor geen ruimte biedt. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter E.C.G. Okhuizen, in aanwezigheid van griffier M. Lankamp.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/7643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres]

(gemachtigde: mr. F.E. van Nisselrooij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam werkgever].

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres, naar aanleiding van een door haar op 11 januari 2013 gedane melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, meegedeeld dat zij ongewijzigd naar een mate van 55-65% (55,76%) ongeschikt is en dat de door haar op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen loonaanvullende uitkering niet wijzigt.
Bij besluit van 22 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres was op basis van een voltijds aanstelling werkzaam bij [naam werkgever] als assistent-toezichthouder in een zwembad. Op 4 juli 2005 is eiseres voor dit werk uitgevallen vanwege enkelklachten. Nadien traden bij eiseres ook hartklachten op. In 2007 heeft eiseres een myocardinfarct gehad, waarna een ICD en pacemaker in verband met hartfalen en ritmestoornissen bij haar is geplaatst. Aan eiseres is bij besluit van 6 juli 2007 per einde wachttijd (2 juli 2007) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Eiseres is gere-integreerd in haar eigen werk. Na vanaf 1 september 2007 11 uur per week te hebben gewerkt, is zij per 1 november 2007 16 uur per week gaan werken. Dit heeft geleid tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80%. Vanaf 2010 had eiseres een aanstelling van 15,31 uur per week. Bij besluit van 10 augustus 2010 is aan eiseres met ingang van 2 juli 2010 een loonaanvullingsuitkering toegekend. Na een ziekenhuisopname op 1 november 2012 in verband met pijn op haar borst, heeft eiseres zich met ingang van 1 november 2012 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Eiseres is daarna 10 uur per week gaan werken. .
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit, kort samengevat, overwogen dat hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, niet leidt tot indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid. Derhalve is, aldus verweerder, bij het primaire besluit terecht overwogen dat de loonaanvullende uitkering van eiseres niet wijzigt. Aan het bestreden besluit ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat zij in staat is om 20 uur per week te werken. Volgens eiseres is onvoldoende aandacht besteed aan de bijwerkingen van de aan haar voorgeschreven medicijnen Dytenzide en Metroprolol. Door het gebruik van deze medicijnen wordt eiseres, naar zij heeft aangevoerd, erg moe en is zij slechts in staat om 10 uur per week te werken. Dit blijkt aldus eiseres ook uit het feit dat zij sinds november 2012 4 uur per week verlof opneemt om het werk te kunnen volhouden en uit het feit dat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat zij na vier uur werken een dag rust moet nemen om te kunnen herstellen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij in niet meer dan 15,31 uur per week kan werken. Eiseres heeft voorts onder verwijzing naar een verslag van de arbodienst van 20 mei 2014 aangevoerd dat in de rubriek dynamisch handelen ten onrechte niet tweezijdig lokatiebeperkingen zijn aangenomen. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat het maatloon in bezwaar ten onrechte van € 13,88 per uur naar € 13,38 per uur is verlaagd.
4. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts I. Voute-van der Werff van 2 april 2013 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep H.E. van der Horst van 27 september 2013.
Voute-van der Werff heeft dossierstudie verricht en eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht op het spreekuur van 2 april 2013.
Voute-van der Werff heeft overwogen dat eiseres door haar hartproblematiek is aangewezen op licht werk, zonder veel duwen en trekken, zwaar tillen, langdurig lopen en traplopen. Op deze laatste twee punten is eiseres aldus Voute-van der Werff ook beperkt in verband met haar rechterenkel. In verband met de pijnklachten ten gevolge van artrose is eiseres volgens Voute-van der Werff daarom aangewezen op meer zittend werk zonder langdurig lopen en staan en zwaar tillen. Wat het aantal uren betreft, heeft Voute-van der Werff overwogen dat eiseres overdag extra rust nodig heeft als rechtstreeks gevolg van haar hartfalen waardoor ze niet veel inspanning kan leveren. Eiseres is volgens Voute-van der Werff daarom op energetische gronden halve dagen belastbaar met aangepast werk. Vervolgens heeft Voute-van der Werff de medische belastbaarheid van eiseres verwoord in de zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 april 2013. Daarin is onder meer een urenbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week opgenomen.
Van der Horst heeft dossierstudie verricht, medisch onderzoek verricht tijdens de hoorzitting van 11 september 2013 en aanvullende medische informatie opgevraagd bij de cardioloog van eiseres. Van der Horst heeft overwogen dat er geen argumenten zijn voor het aannemen van een urenbeperking van meer dan 20 uur per week. Er zijn aldus Van der Horst beperkingen ten aanzien van de enkelbelasting en ten aanzien van de schouderbelasting links. Volgens Van der Horst is de linkerschouder beperkt vanwege de ICD-plaatsing. De armklachten links die zijn ontstaan door de ICD-implantatie geven aldus van Van der Horst meer belemmeringen dan die zijn aangenomen in de FML van 2 april 2013. Eiseres kan niet bovenhands heffen of endoroteren. Van der Horst heeft daarom de FML op 2 oktober 2013 op een aantal beoordelingspunten aangevuld. Onder meer heeft Van der Horst eiseres daarin beperkt geacht voor het frequent hanteren van lichte voorwerpen tijdens het werk. Ook heeft hij eiseres beperkt geacht voor boven schouderhoogte actief zijn. Daarbij heeft hij als toelichting gegeven dat dit eenhandig kortdurend, minder dan vijf minuten, is toegestaan. Voor duwen en trekken heeft hij een verdergaande beperking aangenomen dan de verzekeringsarts heeft gedaan. Ook heeft hij eiseres beperkt geacht voor een hoog handelingstempo.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiseres hebben gemist. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit het rapport van Voute-van der Werff blijkt dat zij het medicijngebruik van eiseres in haar medisch onderzoek heeft betrokken. Op de pas in beroep door eiseres naar voren gebrachte stelling dat dit medicijngebruik tot extra moeheid leidt en dat in verband daarmee een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen, is door Van der Horst in een aanvullend rapport van 10 januari 2014 ingegaan.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat de medische belastbaarheid op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank overweegt in dit verband dat cardioloog M.F. Scholten in antwoord op vragen van Van der Horst heeft aangegeven dat de door eiseres gestelde herstelperiode niet kan worden verklaard vanuit het hart. Ook overigens blijkt uit het dossier niet dat aan het wekelijks opnemen van verlofuren een medische noodzaak ten grondslag ligt. Scholten heeft eiseres geadviseerd om met het gebruik van metroprolol door te gaan vanwege de beschermende werking tegen het optreden van kamerritmestoornissen. Niet gebleken is echter dat het hier gaat om een dwingend advies en dat het gebruik van andere medicatie is uitgesloten. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat een urenbeperking van 20 uren per week niet volstaat. De rechtbank overweegt voorts dat uit de bij de cardioloog opgevraagde informatie alleen blijkt dat eiseres links schouderproblemen heeft als gevolg van de ICED. Daarmee is door Van der Horst rekening gehouden. Uit de rapportages van Van der Horst van 27 september 2013 en 2 juli 2014 blijkt dat er rechts geen beperkingen zijn. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Daaraan doet niet af dat de bedrijfsarts volgens een rapport van Health Care van 20 mei 2014 heeft aangegeven dat er tweezijdig lokatiebeperkingen zijn. Die bewering is niet onderbouwd.
7. Gelet op het hiervoor overwogene moet eiseres op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de aangevulde FML van 2 oktober 2013.
8. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige B.T.J. Röling van 26 juli 2013 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep H.J. van Heun van 4 oktober 2013. Uitgaande van de aangepaste FML van 2 oktober 2013, wordt eiseres op de datum in geding in staat geacht de volgende functies te verrichten: Schadecorrespondent (sbc-code 516080), Administratief medewerker (beginnend) (sbc-code 315090), en Assistent consultatiebureau (sbc-code 37091).
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. Nu eiseres daar niets tegenover heeft gesteld, heeft de rechtbank geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen op dit punt te twijfelen. Met de klacht van eiseres over het maatmanloon is bij de beslissing op bezwaar rekening gehouden. Indien wordt uitgegaan van het aantal verloonde uren zoals door eiseres aangegeven, leidt dit niet tot een ander bedrag aan maatmanloon per uur.
10. Van Heun heeft echter uitgaande van de nieuw geduide functies het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 63,08 % en uitgaande daarvan de resterende verdiencapaciteit berekend op € 837,29. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hoger en de verdiencapaciteit is lager dan waarvan in de primaire beslissing is uitgegaan. Er is in zoverre sprake van een herroeping van het primaire besluit. Dat betekent dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard (vgl CRvB 29 oktober 2014, nr. 12/2824, ECLI:NL:CRVB:2014:3495). Dat is ten onrechte niet gebeurd. Dat brengt mee dat het beroep gegrond is. De rechtbank kan zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal het arbeidsongeschiktheidspercentage met ingang van 11 januari 2013 op 63,08% en de resterende verdiencapaciteit op € 837,29 vaststellen.
11. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift en derhalve tijdig verzocht om vergoeding van de kosten van de behandeling van het bezwaar. De rechtbank ziet daarom aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de kosten voor het beroepsmatig verlenen van bijstand berekend op € 1.948 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor .het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 487).
12. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van schade voor de kosten van rechtsbijstand in de primaire fase. Het primaire besluit is van 5 juni 2013. Dat betekent dat artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dat luidde tot 1 juli 2013, van toepassing is. Dat artikel geeft de rechtbank bij een gegrond beroep de mogelijkheid een partij te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding af. Art. 8:75 Awb is door de wetgever exclusief bedoeld. Daarbuiten is geen ruimte voor een vergoeding van kosten van rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond en stelt het arbeidsongeschiktheidspercentage met ingang van 11 januari 2013 vast op 63,08% en de resterende verdiencapaciteit op € 837,29;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de behandeling van het bezwaar en beroep tot een bedrag van € 1.948;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 44 vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Lankamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.