ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3388
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en de reikwijdte van de aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster die eerder arbeidsongeschikt was. De werkneemster had zich op 27 december 2011 ziek gemeld, na eerder in 2003 een WAO-uitkering te hebben geweigerd gekregen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de WIA-uitkering terecht was gedaan, omdat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid ruim buiten het toepassingsbereik van artikel 43a van de WAO viel, dat een termijn van vijf jaar na de einde wachttijd hanteert. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had zich bij de beoordeling van de aanvraag terecht beperkt tot de in de aanvraag genoemde eerste arbeidsongeschiktheidsdag en had geen verdere beoordeling van eerdere ziekmeldingen hoeven te maken. De rechtbank concludeerde dat de werkneemster geen bezwaar had gemaakt tegen de toekenning van de WIA-uitkering en dat eventuele aanspraken op een WAO-uitkering in verband met eerdere ziekmeldingen buiten de omvang van dit geding vielen. Het beroep van de eiseres, Zember Payrolling B.V., werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/3388

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

Zember Payrolling B.V., te Nijmegen, eiseres

(gemachtigde: S.C. de Winter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Utrecht, verweerder,
alsmede

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij]

(gemachtigde: mr. A.G.N. Bergenhenegouwen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan[derde-partij], (ex)werkneemster van eiseres, (hierna: werkneemster) met ingang van 24 december 2013 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij besluit van 11 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014.
Namens eiseres is verschenen S.C. de Winter.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Partijen hebben een nadere reactie gegeven.
Nadat partijen vervolgens schriftelijk toestemming hebben verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Werkneemster is op 22 november 2002 uitgevallen voor haar werk als verkoopster in een bakkerij wegens psychische klachten. Per einde wachttijd (20 november 2003) is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% bedroeg. Op 12 november 2007 heeft werkneemster zich ziek gemeld in verband met angstklachten. Ruim een jaar later - op 25 november 2008 - heeft zij haar werk hervat. Over de periode van 12 november 2007 tot 25 november 2008 heeft zij een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) ontvangen. Vervolgens heeft werkneemster zich ziek gemeld ingaande 2 maart 2009, waarna per 14 augustus 2009 een hersteldmelding heeft plaatsgevonden. Ook over die periode heeft zij een uitkering krachtens de ZW ontvangen. Van 28 september 2009 tot en met 14 december 2009 heeft werkneemster zich wederom ziek gemeld. Over die periode heeft zij eveneens een uitkering krachtens de ZW ontvangen. Op 29 maart 2011 is werkneemster bij eiseres in dienst getreden op basis van een contract voor de duur van een jaar. Met ingang van 27 december 2011 heeft zij zich ziek gemeld, ter zake waarvan verweerder haar een uitkering ingevolge de ZW heeft toegekend. Werkneemster heeft vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd, welke aanvraag op 7 oktober 2013 door verweerder is ontvangen.
2. Het bestreden besluit gaat over de toekenning aan werknemer per 24 december 2013 van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) ingevolge de Wet WIA. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht een WIA-uitkering in plaats van een WAO-uitkering is toegekend, nu werkneemster een aanvraag heeft ingediend met betrekking tot een ziekmelding per 27 december 2011 en op dat moment toepassing van het bepaalde in artikel 43a van de WAO niet meer aan de orde was. Gerekend vanaf het moment van de einde wachttijdbeoordeling voor de WAO op 20 november 2003 tot aan de datum 27 december 2011 zijn er immers meer dan 5 jaar verstreken. Een aanvraag voor een WAO-uitkering per november/december 2007 is niet gedaan, aldus verweerder.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Haar belang is gelegen in het feit dat door het bestreden besluit de WGA-uitkeringslast van werkneemster vanaf 2015 wordt toegerekend aan de gedifferentieerde WGA flex-premie van eiseres.
Eiseres heeft aangevoerd dat de toekenning van de uitkering ingevolge de Wet WIA niet terecht is omdat door verweerder bij de aanvraag van eiseres ten onrechte niet is onderzocht of er in de periode tot vijf jaar na 20 november 2003 bij werkneemster sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a van de WAO zodat zij aanspraak kon maken op toekenning van uitkering op grond van dat artikel. Eiseres verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 120 van de Wet WIA. Werkneemster is in het verleden meerdere malen uitgevallen met dezelfde klachten als waarvoor zij de wachttijd voor de WAO in 2003 heeft vervuld, laatstelijk per 27 december 2011. Eiseres is van mening dat werkneemster met ingang van 10 december 2007, na een verkorte wachttijd van vier weken, op grond van artikel 43a van de WAO alsnog in aanmerking dient te komen voor een uitkering ingevolge de WAO. Mocht dit onderzoek niet leiden tot een WAO-uitkering, dan dient werkneemster per 25 januari 2012, eveneens na een verkorte wachttijd, in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering. Doordat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of er op grond van de WAO uitkering kan worden toegekend per 10 december 2007 dan wel per 25 januari 2012, is er volgens eiseres ten onrechte uitkering ingevolge de Wet WIA toegekend. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst eiseres naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2009:BH4581). Daarnaast is eiseres van mening dat verweerder in het verleden geen adequate verzuimbegeleiding aan werkneemster heeft geboden. Indien dit wel was gebeurd, dan was de kans groot geweest dat er geen uitkering ingevolge de Wet WIA zou zijn toegekend.
4. Ingevolge het bepaalde in artikel 120, aanhef en onder b, van de Wet WIA heeft de persoon die recht heeft op toekenning of heropening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de artikelen 19a, 20, 43a van de WAO, onderscheidenlijk 47, 47a of 47b van die wet geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA.
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of toepassing van artikel 120, aanhef en onder b, van de Wet WIA in de onderhavige zaak de toekenning van uitkering ingevolge de Wet WIA in de weg staat.
6. In artikel 34, eerste lid van de WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering op aanvraag wordt toegekend. Niet alleen voor een eerste toekenning van een WAO-uitkering is een aanvraag vereist, maar uit de systematiek van de wet volgt dat ook een beoordeling of toepassing kan worden gegeven aan artikel 43a van de WAO plaats vindt op aanvraag van een betrokkene (zie Centrale Raad van Beroep 30 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6829).
7. Vastgesteld wordt dat werkneemster een WIA-uitkering heeft aangevraagd, welke aanvraag op 7 oktober 2013 door verweerder is ontvangen en dat deze aanvraag betrekking heeft op vanaf eind december 2011 ingetreden arbeidsongeschiktheid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak 27 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH4581) is in een dergelijk geval geen beletsel aanwezig om bij de beoordeling van een aanvraag om een WIA-uitkering te betrekken of zich wellicht een situatie voordoet als bedoeld in artikel 43a van de WAO.
8. Verweerder heeft beoordeeld of met betrekking tot de aanvraag toepassing kan worden gegeven aan artikel 43a van de WAO. De rechtbank is van oordeel dat, aangezien de eerste dag van arbeidsongeschiktheid (27 december 2011) ruim buiten het toepassingsbereik van artikel 43a van de WAO (vijf jaar gerekend vanaf einde wachttijd d.d. 20 november 2003) is gelegen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ter zake van de onderhavige aanvraag artikel 43a van de WAO toepassing mist en het bepaalde in artikel 120 van de Wet WIA niet aan toekenning van een WIA-uitkering in de weg staat. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de aanvraag niet onjuist of te beperkt heeft opgevat. Verweerder heeft zich bij de beoordeling terecht beperkt tot de in de aanvraag genoemde eerste arbeidsongeschiktheidsdag en een zogeheten Amber-beoordeling naar aanleiding van de ziekmelding per november 2007 terecht achterwege gelaten, nu uit de aanvraag van werkneemster niet kon volgen dat deze ook hierop betrekking had. Werkneemster heeft overigens ook geen bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de WIA-uitkering. Eventuele aanspraken op WAO-uitkering in verband met in november 2007 ingetreden arbeidsongeschiktheid vallen buiten de omvang van dit geding.
9. Het betoog van eiseres dat het bestreden besluit niet juist is omdat verweerder werkneemster niet adequaat heeft begeleid, heeft eiseres niet onderbouwd en kan reeds daarom niet slagen. De rechtbank laat daarbij in het midden of een gebrekkige begeleiding van de kant van verweerder er toe kan leiden dat de toekenning van de WIA-uitkering onjuist moet worden geacht.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. E.C.G. Okhuizen en mr. E.C.E. Marechal, leden in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.